De tijd die het verzorgingshuis geeft voor het ontruimen van de kamer van de overleden cliënt is veel te kort. De zorgaanbieder heeft daarvoor excuses aangeboden en enkele verbetertrajecten opgezet om dit in de toekomst te voorkomen. Voor het toekennen van een vergoeding voor immateriële schade aan de zoon van de cliënt ziet de commissie geen reden.
Met ontsteltenis hoort de consument dat hij na het overlijden van zijn vader de kamer in het verzorgingshuis binnen 24 uur maar uiterlijk 48 uur moet ontruimen. Hij ervaart deze mededeling op de dag van het overlijden als weinig respectvol. Met zijn rouwgevoelens op dat moment wordt geen enkele rekening gehouden. Dat druist naar zijn mening tegen alle regels in. De familie moet een redelijke termijn worden gegund om te rouwen. Uiterlijk na zeven dagen zou de woonruimte leeg moeten zijn. Voor deze periode krijgt de zorgaanbieder volgens de consument via de AWBZ een financiële tegemoetkoming in de doorlopende (exploitatie) kosten. Aangezien de kamer binnen 24 uur moest worden ontruimd is bij de zoon de indruk ontstaan dat na de ontruiming onmiddellijk een nieuwe bewoner op de wachtlijst is geplaatst zodat de zorgaanbieder ten onrechte een dubbele tegemoetkoming krijgt.
De zoon wil van de zorgaanbieder een schadevergoeding van € 5.000,- omdat hij moreel en emotioneel beschadigd is. Deze handelwijze heeft hij als een koude douche ervaren. Bovendien heeft de zorgaanbieder de kleding van zijn vader zonder toestemming of overleg aan een instelling weggegeven. De gevraagde hoge vergoeding moet de zorgaanbieder prikkelen in het vervolg zorgvuldiger met het overlijden van cliënten om te gaan. In het gesprek met de zorgaanbieder is een bedrag van € 100,- tot € 200,- aan de orde geweest, maar dat vindt de zoon veel te laag. Tijdens de zitting van de commissie verlaagt hij zijn vordering tot € 500,- omdat het hem niet om het geld gaat maar om het gevoel dat de zorgaanbieder totaal geen rekening heeft gehouden met de gevoelens van de familie.
De zorgaanbieder erkent dat niet is gehandeld conform de landelijke richtlijn bij het vrijkomen van een bewonerskamer na overlijden. Volgens deze richtlijn heeft de familie maximaal zeven dagen de tijd om de kamer vrij te maken. Vervolgens wordt er naar gestreefd de vrijgekomen kamer binnen 24 tot 48 uur geschikt te maken voor een nieuwe bewoner. Door een verkeerde interpretatie van de werkprocedure is de pijnlijke situatie voor de familie ontstaan. Om te voorkomen dat dit zich herhaalt is de werkprocedure aangepast. De zorgaanbieder heeft excuses aangeboden en vindt dat de schadevergoeding die de zoon wil niet op werkelijk gemaakte kosten is gebaseerd. Zonder iets af te willen doen aan het leed van de familie is er ook geen grond voor een immateriële schadevergoeding.
De commissie vindt eveneens dat de ontruimingsprocedure van de kamer niet juist is verlopen. De zorgaanbieder heeft deze fout ook erkend en daarvoor excuses aangeboden. De commissie acht het tevens laakbaar dat de zorgaanbieder zonder toestemming van de zoon de kleding van zijn vader heeft weggegeven. Wat betreft het toekennen van immateriële schade merkt de commissie op dat deze kan worden toegewezen als er sprake is van lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of andere aantasting in de persoon. De klacht is echter door de zoon van de overledene ingediend. Een nabestaande kan in principe geen immateriële schadevergoeding eisen, tenzij er sprake is van aantasting in de persoon. Hoewel de commissie begrip heeft voor de situatie van de zoon is er bij hem geen dusdanig ernstig geestelijk letsel dat moet worden gesproken van aantasting in de persoon. Hij heeft zich niet onder behandeling hoeven stellen als gevolg van de gebeurtenissen rond het overlijden. Ook was er geen sprake van een psychiatrisch ziektebeeld. Voorts heeft de zoon geen op geld waardeerbare schade geleden.
Nu hij het aanbod van de zorgaanbieder niet heeft geaccepteerd volstaat de commissie met het gegrond verklaren van de klacht zonder een schadevergoeding toe te kennen.