
Commissie: Energie
Categorie: Warmte
Jaartal: 2016
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
94574
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de jaarnota over 2014, met name de in rekening gebrachte kosten voor de afleverset warmte in verband met de levering van stadsverwarming en daarmee samenhangend een verhoging van de vaste kosten.
De consument stelt dat de klacht op 19 februari 2015 is ontstaan en hij heeft de klacht op dezelfde datum schriftelijk aan de ondernemer voorgelegd.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De ondernemer heeft bij de jaarnota over 2014 voor het eerst kosten ad € 53,80 voor een afleverset warmte bij de consument in rekening gebracht.
In het eigendomsbewijs van de woning van de consument is een kettingbeding opgenomen die de consument verplicht aangesloten te blijven op de warmtevoorziening door de ondernemer.
De vastrechtvergoeding en kosten van levering worden bepaald conform de contractuele bepalingen tussen de gemeente Zoetermeer – hierna verder aan te duiden als: de gemeente – en de ondernemer. Daarbij werd tevens bepaald dat de koper, in casu de consument, geen huurprijs verschuldigd is met betrekking tot de installaties, maar het gebruik “om niet” heeft.
Over de afgelopen jaren is het vastrecht en de levering in rekening gebracht conform de contractuele verplichtingen tussen de gemeente en de ondernemer. In de overeenkomst is een tariefstelling opgenomen voor vastrecht en levering van warmte naar het prijspeil per 1 juli 2003 met een jaarlijkse indexering op basis van cijfers van het CBS, een en ander volgens het Niet Meer dan Anders (NMDA) principe. Wijziging van de tarieven is alleen mogelijk met goedkeuring van de gemeente.
De Warmtewet is geen contractuele verplichting die bestaande contracten kan vervangen.
De consument verlangt aanpassing van de jaarnota over 2014, waarbij geen kosten voor de afleverset warmte door de ondernemer bij de consument in rekening worden gebracht.
Voorts verlangt de consument een jaarlijkse verhoging conform het contract, waarbij de ondernemer de kosten voor het meettarief afsplitst van het vastrecht zodanig dat de kosten van de warmtelevering en meettarief bij elkaar opgeteld niet meer zijn dan het vastrecht 2013, verhoogd met de CBS indexering.
Ter zitting is door de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
De consument erkent op zich dat [naam huidige leverancier] niet als partij genoemd wordt in de akte, waarin het kettingbeding is opgenomen. De consument is echter van mening dat de ondernemer gebonden is aan de afspraak dat de afleverset “om niet” aan de consument ter beschikking moet worden gesteld. De ondernemer heeft profijt van die afspraken, immers moet de technische ruimte in het gebouw ook “om niet” door de consument aan de ondernemer ter beschikking worden gesteld. Anders zou de consument daarvoor ook huur kunnen gaan vragen.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
Het kettingbeding in de overeenkomst waar de consument naar verwijst is opgesteld voordat de Warmtewet in werking trad. Het was in die tijd verre van duidelijk hoe de wet er uit zou komen te zien.
In artikel 2.2.6 van de “overeenkomst Gebruiksfase Warmtepompen Woontorens Waterrand 1 en 2 Oosterheem” van 29 maart 2005 – hierna verder aan te duiden als: de overeenkomst gebruiksfase – tussen de gemeente en [naam huidige leverancier] is bepaald dat op het moment van inwerkingtreding van de Warmtewet partijen met elkaar in overleg treden over de gevolgen hiervan voor deze overeenkomst, waarbij de gemaakte afspraken uit de overeenkomst het uitgangspunt zijn.
Door de komst van de Warmtewet heeft de ondernemer de tariefstructuur moeten aanpassen aan de omschrijving, zoals in de wet is opgenomen. In het verleden was gekozen voor een totaaltarief voor het vastrecht. Er was geen onderverdeling van kosten gemaakt, zoals nu wel door de Warmtewet verlangd wordt.
De ondernemer heeft voor de vaststelling van de tarieven in 2014 de indexering van de ACM overgenomen, zoals deze te vinden is in het “Besluit tot vaststelling van de maximumprijs en de berekening van de eenmalige aansluitbijdrage en het meettarief warmteverbruik per 1 januari 2014”, De tarieven zijn op deze basis van het prijspeil in 2009 naar 2014 geïndexeerd.
Deze indexering heeft de ondernemer over de totale jaarkosten bij een werkelijk gemiddeld projectverbruik van 23,5 GJ per aansluiting toegepast. Vanaf 1 januari 2014 indexeert de ondernemer de tarieven aan de hand van de door de ACM vastgestelde tarieven.
De integrale kosten (vaste kosten en variabele kosten tezamen) dienen Niet Meer Dan Anders (NMDA) te zijn bij een gemiddeld verbruik van 26,6 GJ, zoals bepaald in bijlage D bij de overeenkomst gebruiksfase.
De gemeente heeft bij brief d.d. 9 april 2015 aan de consument laten weten dat de nieuwe tariefstructuur akkoord is bevonden conform artikel 2.2.3 van de overeenkomst gebruiksfase.
De ondernemer heeft conform artikel 12 van de Algemene Voorwaarden een nieuwe tariefstelling bepaald.
Ter zitting is namens de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
[naam huidige leverancier] was geen partij bij het maken van de afspraken, waarbij het kettingbeding werd opgenomen.De ondernemer is daaraan dus ook niet gebonden.
De afspraken werden gemaakt tussen de gemeente en de projectontwikkelaar.
Beoordeling van het geschil
De commissie stelt allereerst het volgende vast.
Conform de ter zitting van 21 juli 2015 gemaakte afspraken hebben partijen over en weer het dossier gecompleteerd door toevoeging van een aantal bescheiden, voorzien van een nadere schriftelijke toelichting.
Door de consument werd overgelegd een kopie van het eigendomsbewijs (akte van levering) met betrekking tot zijn appartement, een kopie van de splitsingsakte, een kopie van de algemene akte met betrekking tot 60 appartementen en een kopie van een folder, welke de consument bij het aangaan van de leveringsovereenkomst van [naam huidige leverancier] ontving.
Door de ondernemer werd overgelegd de overeenkomst gebruiksfase, met bijlagen (behoudens bijlage I), gesloten tussen de projectontwikkelaar en [naam huidige leverancier].
De commissie stelt voorts het volgende vast:
De consument beklaagt zich over het feit dat de ondernemer per 1 januari 2014 voor het eerst kosten voor de hem ter beschikking gestelde afleverset warmte in rekening heeft gebracht. De consument stelt zich op het standpunt dat de ondernemer daartoe geen recht heeft op grond van de overeenkomst gebruiksfase. Daarbij werd bepaald dat de koper, in casu de consument, geen huurprijs verschuldigd is met betrekking tot de installaties, maar het gebruik “om niet” heeft.
De ondernemer stelt zich op het standpunt dat de ondernemer op grond van de Warmtewet verplicht was de tariefstructuur aan te passen en een onderverdeling van kosten voor het eerst per 1 januari 2014 apart zichtbaar te maken. In het verleden was sprake van een totaaltarief voor vastrecht, inclusief de kosten voor het ter beschikking stellen van een afleverset.
De commissie overweegt allereerst het volgende.
Op grond van artikel 3 van het Reglement Geschillencommissie Energie (versie per 1 januari 2013) heeft de commissie tot taak geschillen tussen consument en ondernemer te beslechten, voor zover deze betrekking hebben op de totstandkoming of de uitvoering van overeenkomsten met betrekking tot de aansluiting en/of levering van gas, warmte of elektrische energie en daarmee samenhangende leveringen en diensten. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat voormelde redactie in artikel 3 gelijkluidend is gebleven in de meest recente versie per 7 juli 2015.
De commissie is derhalve bevoegd te beslissen over de vraag of de ondernemer gelet op de overeenkomst tussen partijen gerechtigd is de tariefstructuur aan te passen op de wijze als gedaan is. De grief van de consument richt zich niet tegen de hoogte van het in rekening gebrachte tarief.
De commissie overweegt over het geschilpunt het volgende.
Op pagina 11 van de akte van levering, waarbij de consument de eigendom verwierf van het thans door hem bewoonde appartement, tevens aansluitadres voor wat betreft de levering van warmte door de ondernemer, is een “kettingbeding energie-installaties” opgenomen, waarin – voor zover hier van belang – het volgende is bepaald:
“Koper dient zijn woning aan te sluiten en aangesloten te houden op de energievoorziening en warm watervoorziening van [naam huidige leverancier].
Koper betaalt voor de aansluiting op de energievoorziening een vastrechtvergoeding en voor de levering de tarieven als door [naam huidige leverancier] bepaald/te bepalen conform de contractuele bepalingen tussen de gemeente en [naam huidige leverancier].
Koper is geen huurprijs over de installaties verschuldigd, maar heeft het gebruik daarvan “om niet”.
Voormeld beding is opgenomen in een akte waarbij de gemeente en de projectontwikkelaar, alsmede de consument en zijn echtgenote partij waren, maar niet [naam huidige leverancier]. De stelling van de consument dat de ondernemer die daarbij geen partij is geweest toch aan dit beding zou zijn gebonden, ontbreekt derhalve een rechtsgeldige grondslag. De consument heeft ter ondersteuning van zijn stelling dat de ondernemer aan dit beding gebonden zou zijn verder geen ander bewijs naar voren gebracht.
Anders dan de consument ter vervolgzitting heeft betoogd, staat geen rechtsregel er aan in de weg dat partijen bij een overeenkomst rechten toekennen aan een derde, die zelf geen partij is geweest bij die afspraken. Zo stond het de gemeente, de projectontwikkelaar en de consument vrij om af te spreken dat de kopers van de appartementen, waaronder de consument en zijn echtgenote, de technische ruimte in het gebouw “om niet” ter beschikking dienen te stellen aan [naam huidige leverancier], (vastgelegd in onderdeel D Bijzonder reglement, artikel 25, blad 33 van de akte).
Afgezien van het vorenstaande, kan – zoals de ondernemer heeft gesteld – terecht de vraag worden gesteld of het beding wel moet worden geïnterpreteerd op de wijze als dit door de consument wordt gedaan. De bedoeling van partijen kan mogelijk geweest zijn om zekerheid aan de koper te verschaffen dat de koper naast de vastrechtvergoeding niet ook nog een vergoeding verschuldigd zou zijn voor de afleverset warmte, welke de koper dus “om niet” ter beschikking werd gesteld. Dit was naar de toenmalige omstandigheden ook begrijpelijk, omdat de kosten voor de afleverset toen nog een onderdeel uitmaakten van het totaalbedrag aan vastrecht. Op grond van de Warmtewet werden de kosten voor de afleverset per 1 januari 2014 uit het oogpunt van transparantie apart zichtbaar gemaakt.
Vast staat voorts dat de gemeente bij brief d.d. 9 april 2015 aan de consument heeft laten weten dat de nieuwe tariefstructuur akkoord is bevonden conform artikel 2.2.3 van de overeenkomst gebruiksfase.
Op de rechtsverhouding tussen partijen zijn van toepassing de Algemene Leveringsvoorwaarden 2013 consumenten & klein zakelijk voor bronenergie, warmte, warm tapwater en koude”, hierna te noemen: AV.
Relevant in dit verband is met name artikel 12 lid 4 van de AV, hetwelk luidt:
Artikel 12 Tarieven
(…)
4. Indien zich gedurende de looptijd van de overeenkomst de situatie voordoet dat door een
overheidsbesluit, een richtlijn van de overheid of door de overheid gestelde additionele
voorwaarden, waaronder een wijziging in de huidige wet- en regelgeving, een ongewijzigde
voortzetting van de overeenkomst in redelijkheid niet van de Leverancier mag worden verwacht,
is de Leverancier gerechtigd onder opgave van redenen de overeenkomst en/of de vastgelegde
tarieven aan de hernieuwde situatie aan te passen.
De ondernemer heeft naar het oordeel van de commissie terecht aangevoerd dat de ondernemer op grond van de Warmtewet genoodzaakt werd om de tariefstructuur aan de nieuwe situatie aan te passen en op grond van artikel 12 lid 4 AV, zoals hiervoor geciteerd, daartoe in de relatie met de consument ook gerechtigd was.
Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt dat de klacht van de consument ongegrond moet worden verklaard.
Beslissing
De commissie wijst het door de consument verlangde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie op 28 september 2015.