Aansprakelijkheid schade wegens nalatigheid in werkzaamheden

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Schade    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 191390/195716

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De klacht gaat over de werkzaamheden die de advocaat heeft nagelaten te verrichten. De cliënt geeft aan wel declaraties te hebben betaald, terwijl er geen werkzaamheden zijn uitgevoerd. De cliënt wenst een schadevergoeding. De advocaat erkent fout te hebben gehandeld door een verweerschrift te laat in te dienen. De advocaat geeft aan weldegelijk werkzaamheden te hebben uitgevoerd. Nu de advocaat aansprakelijkheid heeft erkend stelt de commissie vast dat de cliënt schade heeft geleden. De commissie stelt het schadebedrag vast.

De uitspraak

Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en hetgeen op zitting naar voren is gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënte is via het Juridisch Loket op 21 mei 2019 bij de advocaat terecht gekomen in verband met een in te dienen vordering voor kinderalimentatie voor twee minderjarige kinderen die de cliënte van haar ex-partner wilde vorderen. De advocaat heeft toegezegd de cliënte op de hoogte te houden van ontwikkelingen met betrekking tot deze zaak. De cliënte heeft meermalen zelf contact moeten opnemen met de advocaat, op momenten dat termijnen verstreken waren. Er zijn meerdere terugbelverzoeken achtergelaten en ook e-mailberichten verstuurd aan de advocaat, zonder enig tegenbericht.

De cliënte heeft de ex-partner op de hoogte gebracht van het voornemen tot het indienen van een verzoekschrift. De cliënte heeft daarna een bedrag van € 400,– ontvangen van de ex-partner voor het kopen van schoolspullen voor de kinderen. De ex-partner beloofde bovendien dat hij vaker geld zou gaan overmaken, hetgeen de cliënte niet vertrouwde.

Op 27 januari 2021 ontving de cliënte een e-mailbericht van de stagiaire van de advocaat waarin stond dat de advocaat lange tijd niets meer vernomen had van de cliënte en de zaak lange tijd stil heeft gelegen. De advocaat heeft op 12 februari 2021 zelf contact opgenomen. De advocaat deelde mee dat ze de cliënte had verward met een andere cliënt met dezelfde achternaam. De advocaat wilde geen telefonisch contact met die cliënt, omdat degene heel veel contact zocht. Daarnaast deelde de advocaat mee dat een stagiair het dossier van de cliënte had gearchiveerd terwijl de advocaat daar niets van wist. De advocaat kwam erachter toen zij bij het opruimen van haar kast het dossier weer tegenkwam. De cliënte voert aan dat de cliënte desondanks facturen ontving waaruit zij opmaakte dat de zaak nog in behandeling was.
De cliënte was in de veronderstelling dat er geen ontwikkelingen waren, omdat de advocaat geen contact opnam, mogelijk omdat de ex-partner van de cliënte weigerde mee te werken. Achteraf bleek dat er niets met de zaak was gebeurd. De advocaat heeft pas na 20 maanden en 22 dagen de zaak opgepakt en in behandeling genomen. In februari 2021 is een verzoekschrift opgesteld.

De cliënte voert verder aan – op het verweer van de advocaat dat de cliënte niet kan worden ontvangen in haar klacht wegens overschrijding van de in artikel 7 van het Reglement genoemde termijn – dat de advocaat de cliënte daar niet op heeft gewezen terwijl zij daar wel naar heeft gevraagd. Verder voert de cliënte aan dat de verzekeringsmaatschappij waar de advocaat is verzekerd ruim een jaar niets van zich heeft laten horen.

De cliënte stelt dat de advocaat nalatig is geweest en onrechtmatig heeft gehandeld. De cliënte heeft hierdoor schade geleden. De hoogte daarvan betreft de misgelopen kinderalimentatie vanaf de periode 21 mei 2019 tot 12 februari 2021. De cliënte verzoekt een bedrag van € 14.720,66.

Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en hetgeen op zitting naar voren is gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De advocaat erkent dat door haar een fout is gemaakt waardoor het verzoekschrift tot vaststelling van de te betalen kinderalimentatie in eerste instantie niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het niet tijdig indienen van stukken. Vervolgens heeft het te lang geduurd alvorens een nieuw verzoekschrift is ingediend.

De advocaat voert allereerst aan dat de cliënte niet kan worden ontvangen in de klacht, gelet op artikel 7 van het Reglement, nu zij niet binnen drie maanden nadat zij bekend is geworden met de fout een interne klacht heeft ingediend. De cliënte kan de schade verhalen bij de verzekeringsmaatschappij van de advocaat.

De advocaat voert verder aan dat de ex-partner diverse malen is aangeschreven in verband met het in te dienen verzoekschrift, maar nimmer heeft gereageerd. Op 21 november 2019 is voor de beide (toen nog) minderjarige kinderen een verzoekschrift ingediend waarin werd verzocht om een bijdrage van € 250,– per maand per kind, dat vervolgens niet-ontvankelijk is verklaard. Dit bedrag is vastgesteld zonder dat daar enige gegevens van de ex-partner aan ten grondslag lagen. Het gevorderde bedrag was derhalve niet gebaseerd op behoefte en/of draagkracht.

De advocaat heeft op 22 maart 2021 een nieuw verzoekschrift ingediend. Voor de zoon is wederom een bijdrage verzocht van € 250,– per maand. De dochter was inmiddels meerderjarig en voor haar is een afzonderlijk verzoek ingediend voor een bedrag van € 460,– per maand. Deze bedragen waren wederom niet gebaseerd op behoefte en/of draagkracht.

De advocaat is van oordeel dat – nu zij de fout heeft erkend – de schade berekend zou moeten worden vanaf 1 juli 2019 – de begindatum waar om verzocht is in het eerste verzoekschrift van 21 november 2019 – tot en met 12 februari 2021, de datum waarover de rechtbank in de beschikking heeft bepaald dat de ex-partner met terugwerkende kracht alimentatie moet betalen. De rechtbank zou waarschijnlijk hebben bepaald dat de ex-partner een bijdrage van € 250,– per maand per kind dient te betalen.

De advocaat is van oordeel dat in het geval van de zoon in totaal schade is geleden voor een bedrag van € 4.857,– dan wel een lager bedrag gelet op een aantal (hierna te noemen) omstandigheden. Voor de dochter geldt hetzelfde bedrag, ondanks dat later – op 22 maart 2021 – een hoger bedrag is verzocht. De dochter was toen al meerderjarig.

De advocaat voert verder aan dat onduidelijk was en is of de ex-partner daadwerkelijk de draagkracht had om dergelijke bedragen maandelijks te betalen. Het toegewezen bedrag bij beschikkingen van 7 juni en 9 juni 2021 zijn fictief en niet gerelateerd aan behoefte en/of draagkracht.
De cliënte heeft de bijdrage laten innen door het LBIO. Het LBIO heeft hoogstwaarschijnlijk incassomaatregelen getroffen en de cliënte heeft zodoende waarschijnlijk informatie waaruit afgeleid kan worden wat de draagkracht van de ex-partner is. Van de cliënte mag verwacht worden dat zij die informatie deelt. Als daaruit blijkt dat de ex-partner geen verhaal biedt, heeft de cliënte ook geen schade geleden. De verzekeringsmaatschappij heeft om die reden ook nadere informatie gevraagd in dat kader. Het is onredelijk als de advocaat het risico draagt en aansprakelijk gesteld kan worden voor schade die niet gebaseerd is op juiste informatie. Als advocaat in alimentatiezaken wordt doorgaans verzocht om een hoger bedrag dan daadwerkelijk verkregen kan worden.

De advocaat voert tot slot aan dat de bedragen die de cliënte in de periode waarover de schade moet worden berekend heeft ontvangen van de ex-partner in mindering moeten worden gebracht op die schade.

De advocaat verzoekt primair de cliënte niet te ontvangen in haar klacht, subsidiair een beslissing achterwege te laten nu de verzekeringsmaatschappij aan het beoordelen is of er schade is geleden en zo ja, hoe hoog de geleden schade is. De verzekeringsmaatschappij is daarbij afhankelijk van informatie van de cliënte.

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.

De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

De commissie stelt vast dat hetgeen waarover de cliënte klaagt haar rond februari 2021 bekend is geworden. Op 1 oktober 2021 heeft zij een klacht ingediend bij de advocaat, waarna gecorrespondeerd is met dhr. mr. Welten over de afwikkeling van de schade met de verzekeringsmaatschappij. De cliënte heeft vervolgens meermalen moeten vragen naar de stand van zaken. Uiteindelijk heeft de cliënte op 20 oktober 2022 een klacht ingediend bij de commissie.

In artikel 7 van het Reglement staat, voor zover hier van belang, het volgende:

2. De Commissie verklaart op verzoek van de advocaat – mits gedaan bij eerste gelegenheid – de cliënt in zijn klacht niet-ontvankelijk
a. indien hij zijn klacht niet eerst overeenkomstig de kantoorklachtenregeling bij de advocaat heeft ingediend binnen drie maanden na het moment waarop de cliënt kennis nam of redelijkerwijs had kunnen nemen van het handelen of nalaten dat tot de klacht aanleiding heeft gegeven;
[…] 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder a, kan de Commissie besluiten het ge-schil toch in behandeling te nemen, indien de cliënt terzake van de niet-naleving van de voorwaarden naar het oordeel van de Commissie redelijkerwijs geen verwijt treft.

De commissie is van oordeel dat de advocaat zich redelijkerwijs niet op de niet-ontvankelijkheid van de cliënte in de klacht kan beroepen nu de advocaat in de correspondentie na de interne klacht hier nimmer een punt van heeft gemaakt. Bovendien is niet gebleken dat – zoals de cliënte stelt – dat de cliënte gewezen is op de termijn voor het indienen van een klacht. In de e-mail van de advocaat van 12 februari 2021 aan de cliënte wordt een termijn niet genoemd. Het had op de weg van de advocaat gelegen om dit te vermelden. De cliënte kan redelijkerwijs geen verwijt worden gemaakt voor niet-naleving van het tijdig indienen van de interne klacht. De cliënte kan derhalve worden ontvangen in haar klacht.
De commissie stelt verder vast dat de advocaat geen bezwaar heeft gemaakt tegen het indienen van een klacht door de cliënte namens haar inmiddels meerderjarige dochter.

De commissie constateert dat de aansprakelijkheid van de advocaat voor de schade die geleden is ten gevolge van nalatigheid van de advocaat wordt erkend door de advocaat. De advocaat heeft bovendien erkend dat de schade vanaf 1 juli 2019 tot en met 12 februari 2021 aan de orde kan zijn geweest. De commissie acht deze periode alleszins redelijk, nu in het eerste verzoekschrift verzocht is om toekenning van een bijdrage van de ex-partner vanaf 1 juli 2019 en alimentatie aan de orde is sinds 12 februari 2021 naar aanleiding van het tweede verzoekschrift als ingediend door de advocaat. De cliënte heeft derhalve schade geleden in die periode.

De commissie acht het bedrag van € 250,– per maand per kind alleszins redelijk nu dat bedrag in eerste instantie (en ook in tweede instantie in geval van de zoon) verzocht is bij de rechtbank. Dat dit bedrag anders zou moeten zijn, is weliswaar gesteld door de advocaat, maar de commissie ziet in hetgeen is aangevoerd onvoldoende grond de schade per maand per kind op een lager bedrag vast te stellen. Er zijn geen concrete aanknopingspunten dat een bedrag van € 250,– per maand per kind niet juist zou zijn.
De periode waarover schade is geleden bedraagt 19,5 maand. Tot slot dient naar het oordeel van de commissie het bedrag van € 400,– dat de cliënte op 30 augustus 2019 heeft ontvangen van de ex-partner te worden afgetrokken.

De berekening van het schadebedrag is derhalve als volgt:
19,5 x € 250,– = € 4.875,–
€ 4.875,– x 2 = € 9.350,–
€ 9.350,– – € 400,- = € 8.950,–.

De commissie stelt derhalve het schadebedrag vast op € 8.950,– en zal bepalen dat de advocaat dit dient te betalen aan de cliënte.

De commissie zal voorts de advocaat als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen tot het vergoeden van het klachtengeld á € 102,50 aan de consument. Ook dient de advocaat behandelingskosten te betalen overeenkomstig het Reglement van de commissie.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

• verklaart de klacht van de cliënte gegrond;
• bepaalt dat de advocaat aan de cliënte een bedrag van € 8.950,- dient te betalen;
• veroordeelt de advocaat tot het vergoeden van het klachtengeld aan de cliënte á € 102,50;
• veroordeelt de advocaat tot betaling van behandelingskosten overeenkomstig het Reglement van de commissie;
• wijst het meer of anders verzochte af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie bestaande uit de heer mr. A.G.M. Zander, voorzitter, en de heer mr. I.L. Haverkate en mevrouw drs. P.C. Hoogeveen-de Klerk, leden, op 24 februari 2023.