Advocaat bracht in de kort geding procedure een niet goed/volledig uitgeprint Excelbestand in

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur Zakelijk    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 117503

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Het terugkrijgen van de financiële administratie was de reden voor het kort geding. De advocaat heeft in de kort geding procedure een niet goed/volledig uitgeprint Excelbestand ingebracht. Om die reden moet de advocaat € 500,– aan de cliënt vergoeden.

Volledige uitspraak

Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters berust op een arbitraal beding dat is opgenomen in de door cliënt geparafeerde klachtenregeling van de advocaat. Daaruit blijkt dat de Klachten- en Geschillenregeling Advocatuur op de dienstverlening van toepassing is en dat prijs-/kwaliteitsgeschillen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement). Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede personen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

Als plaats van arbitrage is Den Haag vastgesteld.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt heeft zich tot de advocaat gewend in verband met de factuur van zijn accountant van 7 januari 2016 ten bedrage van € 2.129,72, waarbij de accountant aanvullende kosten over de jaren 2013 tot en met 2015 in rekening bracht. De cliënt was van mening dat hij deze factuur niet was verschuldigd. De advocaat deelde zijn mening en heeft vervolgens ook een herberekening gemaakt van de overige facturen van de accountant over de jaren 2012 tot en met 2015.

Door het blijkbaar niet juist uitprinten van de door de accountant aan de advocaat toegezonden Excel-bestanden met betrekking tot de urenverantwoording heeft de advocaat de cliënt een onjuiste voorstelling gegeven van de over de jaren 2012 tot en met 2015 teveel betaalde kosten. De advocaat had berekend dat de cliënt de factuur van € 2.192,72 niet hoefde te betalen en dat hij een bedrag van € 8.427,91 van de accountant terug te vorderen had. Op basis van deze informatie heeft de cliënt besloten tot een kortgedingprocedure tegen de accountant. Door het onjuist uitprinten van de Excel-bestanden is de geloofwaardigheid van de cliënt in de kortgedingprocedure ernstig geschaad en is de vordering van de cliënt afgewezen.

De advocaat had kunnen en moeten weten dat de herberekeningen over de jaren 2012 tot en met 2015 geen zin hadden, omdat over de hoogte van de facturen van de accountant nooit discussie is geweest, daarin een betalingstermijn van veertien dagen is opgenomen en de cliënt deze facturen nagenoeg volledig had betaald. De herberekeningen hebben dus onnodig tijd gekost. De cliënt is het daarom niet eens met de door de advocaat in rekening gebrachte kosten.

De advocaat had ook kunnen en moeten weten dat de rechter zou oordelen dat geen sprake was van een spoedeisend belang, gezien de grote tijdspanne tussen de datum van de sommatie aan de accountant (26 augustus 2016) en die van de dagvaarding in kort geding (9 mei 2017).
Vanwege het niet tijdig declareren van werkzaamheden door de accountant heeft de kantonrechter in de bodemprocedure uiteindelijk ongeveer € 3.000,– aan kosten geschrapt. Dit heeft de advocaat niet opgemerkt en daarom niet aangekaart in de kortgedingprocedure.

De cliënt is van mening dat hij, gelet op de tekortkomingen van de advocaat en door hem gemiste kansen, slechts de helft van de door de advocaat in rekening gebrachte kosten – in totaal € 4.689,41 inclusief BTW – is verschuldigd. Hij verzoekt de commissie dan ook te bepalen dat de advocaat een bedrag van (afgerond) € 2.300,– aan hem dient te restitueren. Voorts verzoekt hij de commissie in redelijkheid en billijkheid een vergoeding vast te stellen voor de door hem ten gevolge van het handelen en/of nalaten van de advocaat geleden schade.

Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt heeft de advocaat ingeschakeld, omdat hij het niet eens was met de factuur van zijn accountant van 7 januari 2016. De factuur betrof de beweerdelijk door de accountant in 2015 verrichte werkzaamheden voor de jaren 2012 tot en met 2015.

Aan de hand van de door de cliënt verstrekte urenlijsten van de accountant heeft de advocaat berekend dat de client ter zake de boekjaren 2014 en 2015 teveel had betaald. De advocaat heeft deze urenlijsten ook ontvangen van de advocaat van de accountant en ter reactie doorgestuurd aan de cliënt. De cliënt heeft echter nimmer gereageerd. De advocaat mocht dus aannemen dat deze urenlijsten en de door hem van de cliënt ontvangen urenlijsten identiek waren.
Besloten is om ook de tijdsregistratielijsten van 2012 en 2013 bij de accountant op te vragen, teneinde ook deze te controleren en te bezien of de cliënt over deze jaren te veel had betaald. Over deze lijsten bestaat geen meningsverschil.

Aangezien de cliënt van mening was dat de meerwerknota van de accountant van 7 januari 2016 niet terecht was, was het nodig om de relevante urenlijsten te onderzoeken en op grond daarvan een berekening te maken. Er was zijdens de cliënt duidelijk onenigheid met de accountant over de uitgebrachte facturen van 2012 tot en met 2015. Het is niet juist, althans twijfelachtig dat de cliënt door niet binnen een voorgeschreven termijn te protesteren, zijn recht op terugbetaling van het teveel betaalde zou hebben verspeeld. De verjaringstermijn bedraagt vijf jaar.

Het beweerdelijk onvolledig uitprinten betreft de urenlijsten van de accountant van 2014 en 2015. De advocaat betwist dat de cliënt niet zou hebben geprocedeerd als gebruik zou zijn gemaakt van  de door de cliënt over deze jaren verstrekte urenlijsten. Ook in dat geval zou de cliënt hebben gepersisteerd in de non-betaling van de factuur van 7 januari 2016. Bovendien was de belangrijkste reden om in kort geding te gaan procederen, de weigering van de accountant om de financiële administratie terug te geven. Deze had de cliënt nodig om aangiften inkomstenbelasting en BTW te kunnen doen. Er was dus sprake van een spoedeisend belang. Pas op de zitting hoorde de advocaat van de cliënt dat hij de gevraagde financiële administratie kort vóór de zitting van de accountant had teruggekregen.
De terugvordering van het vermeend door de cliënt te veel betaalde, was “bijvangst”. Voor deze geldvordering is “standaard” spoedeisendheid gesteld.

Op grond van de van de advocaat van de accountant in december 2016 ontvangen urenlijsten – die afweken van de eerder door hem verstrekte lijsten – heeft de advocaat in de pleitnota voor de jaren 2014 en 2015 tot eiswijziging geconcludeerd. De in de dagvaarding geformuleerde eis tot betaling, die was gebaseerd op de beweerdelijk onjuiste urenlijsten, was daarom niet meer van belang. De President heeft geen rekening gehouden met de eiswijziging. De advocaat is voorts van mening dat de President ten onrechte heeft beslist dat de vorderingen met betrekking tot de jaren 2012 en 2013 onvoldoende waren aangetoond. Volgens de advocaat zou de uitspraak van de President in hoger beroep zijn vernietigd. De cliënt wenste echter niet in hoger beroep te gaan.

De kantonrechter heeft in de bodemprocedure uiteindelijk de vordering van de accountant met € 2.032,19 verlaagd, omdat hij van oordeel is dat de cliënt op de eindnota van 2015 niet hoefde te rekenen op kosten voor in 2013 en 2014 verrichte werkzaamheden. Deze motivering van de kantonrechter is uiterst discutabel. Naar de mening van de advocaat had de kantonrechter deze redenering niet kunnen bezigen, indien de accountant in de bodemprocedure voldoende verweer had gevoerd. Bovendien heeft de cliënt nimmer aan de advocaat laten weten dat hij niet meer had gerekend op kosten voor 2013 en 2014. Dat de advocaat dit in de kortgedingprocedure niet heeft aangevoerd, kan hem dus niet worden verweten.

De advocaat verzoekt om de vordering van de cliënt af te wijzen, met veroordeling van de cliënt in de kosten van deze procedure.

Behandeling
Op 4 oktober 2018 heeft te Den Haag een mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden, bijgestaan door [naam van de secretaris] fungerend als plaatsvervangend secretaris.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen.

Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht.

Beoordeling
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.

De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat de advocaat ten behoeve van de cliënt een kortgedingprocedure aanhangig heeft gemaakt tegen de accountant. Voorts is vast komen te staan dat de cliënt de declaratie van de accountant van 7 januari 2016 niet wenste te betalen en dat de accountant bij gebreke van betaling van deze declaratie zich beriep op zijn retentierecht met betrekking tot de in zijn bezit zijnde financiële administratie van de cliënt. Niet dan wel onvoldoende weersproken is dat de cliënt de financiële bescheiden dringend nodig had om aan zijn aangifteverplichtingen te kunnen voldoen en dat met name daar het belang van de cliënt bij het kort geding was gelegen.
De commissie is van oordeel dat de advocaat onder de gegeven omstandigheden op goede gronden heeft gemeend ten behoeve van de cliënt een kort geding tegen de accountant te moeten aanspannen. Dat ten aanzien van de terugvordering van door de cliënt vermeend te veel betaalde bedragen getwijfeld kan worden aan het spoedeisend belang, kan daaraan naar het oordeel van de commissie niet afdoen. Ook het feit dat de cliënt kort voor de zitting in kort geding zijn financiële administratie alsnog heeft teruggekregen van de accountant, kan de advocaat niet worden tegengeworpen, Immers, de advocaat heeft onweersproken gesteld dat de cliënt hem hiervan niet op de hoogte heeft gebracht en dat dit pas tijdens de zitting in het kort geding naar voren is gekomen.

De cliënt verwijt de advocaat dat hij in de kortgedingprocedure een niet goed/volledig geprint exemplaar van het door hem in februari 2016 van de accountant ontvangen Excelbestand heeft overgelegd. Op grond van hetgeen partijen hebben ingebracht kan de commissie niet anders concluderen dan dat dit verwijt terecht is. De commissie verwijst in dit verband met name naar overweging 3.11 van het vonnis in kort geding van 9 juni 2017.
De commissie is van oordeel dat de advocaat in dit opzicht niet heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

De cliënt verwijt de advocaat voorts dat hij zinloze herberekeningen over de periode van 2012 tot en met 2015 heeft gemaakt en dat hij niet heeft opgemerkt en aangekaart dat de accountant zijn werkzaamheden over deze periode niet tijdig heeft gedeclareerd. In de overgelegde stukken en hetgeen bij de mondelinge behandeling naar voren is gebracht treft de commissie geen gronden of aanwijzingen aan voor deze door de cliënt geformuleerde en door de advocaat gemotiveerd weersproken verwijten.
Anders dan de cliënt onder 3 van het vragenformulier betoogt, zijn er omstandigheden denkbaar op grond waarvan een terugvordering van zonder protest betaalde nota’s kan worden toegewezen. De commissie stelt vast dat de advocaat deze omstandigheden genoegzaam heeft aangevoerd; zowel bij dagvaarding als in zijn pleitnota voor het kort geding heeft de advocaat de gronden genoemd op basis waarvan hij van mening was dat de geldvordering van de cliënt voor toewijzing vatbaar was.
Vast staat dat de kantonrechter in de latere procedure heeft gemeend de declaratie van de accountant van 7 januari 2016 aanzienlijk te moeten matigen, met als motivering dat de cliënt “niet hoefde te verwachten dat in de eindafrekening van 7 januari 2016 ook nog posten voor werkzaamheden uit de boekjaren 2013 en 2014 in rekening zouden worden gebracht”. In weerwil van het door de cliënt onder 4 van het vragenformulier gestelde, betekent deze enkele omstandigheid nog niet dat hiermee vaststaat dat de advocaat kan worden verweten dat hij dit niet heeft opgemerkt en aangekaart. In dit verband heeft de advocaat niet dan wel onvoldoende weersproken hiertegen aangevoerd dat de cliënt hem nimmer heeft laten weten dat hij het er niet mee eens was dat hem nog werkzaamheden uit 2013 en 2014 in rekening werden gebracht. Het betoog van de cliënt wordt gelet op het verweer van de advocaat dan ook als onvoldoende onderbouwd verworpen.

Alles overziende komt de commissie tot de conclusie dat de advocaat enkel met betrekking tot het in de procedure inbrengen van een niet goed/volledig uitgeprint Excelbestand niet heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat en dat de klacht van de cliënt in zoverre gegrond is. Gelet daarop zal de commissie de declaratie matigen met een bedrag van € 500,–. en de advocaat veroordelen tot betaling aan de cliënt van € 500,–. Hiermede is de cliënt voldoende gecompenseerd.  Overigens komt het door de advocaat gedeclareerde bedrag de commissie niet bovenmatig of buitenproportioneel voor gelet op de aard en omvang van de door de advocaat verrichte werkzaamheden.

De commissie merkt nog op dat de enkele omstandigheid dat de door de advocaat genomen stappen niet hebben geleid tot het door de cliënt gewenste resultaat, niet betekent dat de advocaat tekort is geschoten in de uitvoering van de opdracht en dat de cliënt de werkzaamheden niet behoeft te betalen. Bij de uitvoering van de opdracht door de advocaat is immers sprake van een inspanningsverbintenis en niet van een resultaatsverbintenis. De commissie is van oordeel dat de advocaat in de onderhavige zaak aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan.

Van schade door toedoen van de advocaat is de commissie niet dan wel onvoldoende gebleken.

Het verzoek van de cliënt om in redelijkheid en billijkheid een vergoeding vast te stellen voor de door hem ten gevolge van het handelen en/of nalaten van de advocaat geleden schade, zal dan ook worden afgewezen.

Nu de klacht deels gegrond is,  ziet de commissie aanleiding de advocaat te veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 90,75 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters.

Gelet op de beslissing wordt de cliënt geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens de advocaat te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat de cliënt ter zake van de arbitragekosten heeft voldaan, in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt de advocaat tot betaling van deze kosten aan de cliënt.

Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

  • verklaart de klacht deels gegrond;
  • veroordeelt de advocaat tot betaling van een bedrag van € 500,–. aan de cliënt;
  • bepaalt dat het bedrag dat de cliënt ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt de advocaat in de kosten van deze arbitrage, aan de zijde van de cliënt vastgesteld op € 90,75 aan honorarium en verschotten van de arbiters;
  • wijst het meer of anders verzochte af.

Deze uitspraak is aldus gewezen te Den Haag op 6 november 2018 en door de arbiters ondertekend.