Commissie: Advocatuur
Categorie: Tekortkoming in de uitvoering opdracht
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
75380
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van de dienstverlening ter zake van de aanvraag van bijzondere bijstand bij de gemeente Utrecht. Standpunt van de cliënt Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting. In de kern komt de klacht van de cliënt als vermeld onder punt 4.1 van het door hem ingevulde klachtenformulier erop neer dat de advocaat in januari 2011 een termijn heeft laten verlopen. De rechtbank Utrecht heeft daardoor het beroep van de cliënt tegen de afwijzing van zijn verzoek aan de gemeente Utrecht om bijzondere bijstand inzake een bijdrage rechtsbijstand, uitkering op grond van WWB en Bbz, woonkostentoeslag, en bijdrage pedicurekosten, kosten lekkage en opleidingskosten, niet inhoudelijk beoordeeld. De advocaat heeft de cliënt van haar nalatigheid niet in kennis gesteld en getracht deze fout voor de cliënt verborgen te houden. Ook heeft de advocaat, buiten medeweten van de cliënt en zonder dat deze die opvatting deelde, zijn bedrijf tegenover de gemeente Utrecht levensvatbaar verklaard. De advocaat heeft door handelen en nalaten materiële en immateriële schade veroorzaakt die de cliënt, althans voor een deel, wenst te verhalen op de advocaat. De cliënt ziet als oplossing van het geschil dat de advocaat hem een bedrag van € 10.000,– aan geleden schade vergoedt en verzoekt de commissie om toekenning van dit bedrag ten laste van de advocaat. Standpunt van de advocaat Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting. In de kern komt het standpunt van de advocaat erop neer dat zij erkent dat een beroepsfout is gemaakt die het niet tijdig aanvullen van de beroepsgronden betreft. Zij heeft daarna alles in het werk gesteld om de rechtbank ertoe te bewegen het beroep ontvankelijk te verklaren. Nadat de cliënt de advocaat aansprakelijk had gesteld, heeft zij dit gemeld aan de aansprakelijkheidsverzekeraar, die echter heeft geoordeeld dat er geen reële kans is geweest dat bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, de rechtbank de cliënt in het gelijk zou hebben gesteld. De advocaat heeft dat standpunt overgenomen en verdedigd. Zij ziet dan ook geen grond voor vergoeding van schade en verzoekt de commissie de vordering af te wijzen. Beoordeling van het geschil De advocaat is naar aanleiding van de ingediende klacht in de gelegenheid gesteld haar schriftelijke verweer in te dienen binnen een maand na 18 april 2013. Na meermalen uitstel te hebben verkregen, uiteindelijk tot uiterlijk op 1 juni 2013, heeft de commissie het verweer, gedateerd 31 mei 2013, eerst op 3 juni 2013 ontvangen. Weliswaar is boven de adressering van het verweer vermeld dat het verweer eveneens per telefax aan de commissie is gezonden, maar de commissie heeft de ontvangst daarvan per telefax niet kunnen vaststellen en van de advocaat is geen verzendrapport ontvangen. Ook ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de kantoorgenote van de advocaat, ondanks informeren door de commissie, het verzendrapport niet kunnen overhandigen. Het verweer is dan ook niet tijdig ontvangen. Aangezien echter aard en omvang van het verweer geen beletsel vormen om van de inhoud ter zitting kennis te nemen en daarenboven de kantoorgenote van de advocaat zich heeft kunnen beroepen op het recht het verweer ter zitting voor te dragen, heeft de commissie de ontvangst daarvan niet geweigerd en van het verweer kennis genomen. De commissie komt nu toe aan de inhoudelijke beoordeling. Zij beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Naar het oordeel van de commissie heeft de advocaat niet als zodanig gehandeld. De advocaat heeft de cliënt onjuist, althans onvolledig geïnformeerd. Zo heeft de advocaat de brief van 27 december 2010 van de rechtbank Utrecht, pas op 7 maart 2011 aan de cliënt gefaxt, echter met weglating van belangrijke informatie. In de brief van de rechtbank is de advocaat meegedeeld dat het ingediende beroepschrift tegen het besluit van 23 november 2010 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht niet voldoet aan de voorwaarden die aan een beroepschrift worden gesteld, aangezien is nagelaten de gronden van het beroep mee te delen; de advocaat is in de gelegenheid gesteld alsnog binnen vier weken na de datum van verzending van de brief de gronden mee te delen. In de aan de cliënt gefaxte versie van de brief van de rechtbank ontbreekt echter de passage met betrekking tot het verzuim van gronden en de gestelde termijn. Kennelijk heeft de advocaat de tekst van de brief gedeeltelijk afgeschermd, alvorens deze aan de cliënt te faxen. Hierop door de cliënt aangesproken, heeft de advocaat ontkend de tekst van de brief slechts gedeeltelijk te hebben gefaxt. Ook in het aan de commissie gerichte schriftelijke verweer tegen de klacht van de cliënt is de advocaat bij haar ontkenning gebleven. Eerst ter gelegenheid van de behandeling van de klacht ter zitting en nadat de cliënt ter zitting van de commissie een bij de rechtbank opgevraagd afschrift van die brief heeft overgelegd, heeft de kantoorgenote erkend dat de cliënt de brief onvolledig kreeg gefaxt. Nadat de rechtbank de advocaat in de gelegenheid had gesteld binnen vier weken na de datum van de brief van 27 december 2010 de gronden van het beroep toe te sturen, heeft de advocaat de beroepsgronden niet tijdig aangevuld. De advocaat heeft tegenover de commissie erkend de gronden niet tijdig te hebben aangevuld en dat dit niet verschoonbaar was. Daar komt bij, dat de commissie vaststelt, dat in de alsnog bij brief van 27 februari 2011 aangevoerde beroepsgronden met geen woord wordt gerept over een verschoonbaarheid van het te laat indienen van de beroepsgronden, hetgeen van de advocaat had mogen worden verwacht nu dat dé grond is die leidt tot het opheffen van het door de advocaat gepleegde verzuim. Bij uitspraak buiten zitting van 19 mei 2011 heeft de rechtbank Utrecht het beroep dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft blijkens deze uitspraak in haar beoordeling die tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep leidde, niet alleen overwogen dat de advocaat de gronden van het beroep eerst bij brief van 27 februari 2011 en derhalve niet binnen de gestelde termijn heeft aangevuld, maar ook geoordeeld dat de verwijzing in de brief van 27 februari 2011 naar de eerder bij bezwaar tegen het besluit van 23 november 2010 van de gemeente Utrecht aangevoerde gronden niet tot het oordeel leidt dat het beroepschrift de gronden van het beroep in de zin van artikel 6:5 eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bevat. Ook in het verzetschrift van 1 juli 2011 tegen de niet-ontvankelijkheid is de advocaat erbij gebleven dat met een enkele verwijzing naar de gronden bij het bezwaar is voldaan aan artikel 6:5 eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. De cliënt heeft, wijzend op de onvolkomenheden van het beroepschrift, kostenposten genoemd waarvan naar het oordeel van de commissie niet denkbeeldig is dat deze niet, althans niet geheel, ten laste van de cliënt zouden hebben behoeven te komen indien de beroepsprocedure bij de rechtbank naar behoren was gevoerd. Naar het oordeel van de commissie is de communicatie met de cliënt evenmin naar behoren verlopen. De advocaat heeft nagelaten de cliënt ervan in kennis te stellen dat zij de gronden van het beroep niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft aangevuld en dat de nadien aangevoerde gronden door de rechtbank als onvoldoende zijn aangemerkt. Ook toen de cliënt bij e-mails van 28 februari 2011 en 6 mei 2011 de advocaat om het beroepschrift verzocht, heeft de advocaat daarin geen reden gezien de cliënt opheldering te verschaffen. De cliënt heeft daardoor ook nog op 6 mei 2011 kunnen veronderstellen dat de rechtbank het beroepschrift inhoudelijk zou beoordelen, waar de termijn voor aanvulling van de gronden inmiddels was verstreken. De cliënt heeft zijn beklag gedaan bij het kantoor, dat de cliënt bij de behandeling van de klacht op 22 mei 2012 erop heeft gewezen dat de advocaat hem mondeling en schriftelijk excuses heeft aangeboden. Het kantoor heeft de cliënt vervolgens bij brief van 31 mei 2012 nogmaals excuses aangeboden en zich bereid verklaard de eigen bijdrage en het betaalde griffierecht van in totaal € 91,– aan cliënt terug te betalen Het kantoor heeft de toekenning van een schadevergoeding afgewezen, zich er op beroepend dat dit ter beoordeling van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar is. Het lag naar het oordeel van de commissie in de gegeven omstandigheden echter op de weg van de advocaat, c.q. het kantoor, zich te beraden over de mogelijkheden van althans enige schadeloosstelling, nu de verzekeraar aansprakelijkheid heeft afgewezen. Aan de cliënt is echter, behoudens voormelde restitutie, geen voorstel tot genoegdoening gedaan. In dat verband wordt voorts nog opgemerkt dat de advocaat zich in deze procedure heeft geschaard achter het standpunt van de verzekeraar, dat er geen reële kans van slagen was in hoger beroep, terwijl onbestreden is dat de advocaat tegen de cliënt heeft gezegd dat er een gerede kans van slagen was. Ter zitting is de advocaat nog gevraagd of de verzekeraar in kennis is gesteld van de zitting, op welke vraag door de advocaat ontkennend is geantwoord. Door verwijtbaar en toerekenbaar te handelen en na te laten als hiervoor genoemd, heeft de advocaat niet gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. De cliënt stelt door het handelen en nalaten van de advocaat materiële en immateriële schade te hebben geleden en heeft deze schade gespecificeerd in zijn brief aan de commissie d.d. 12 maart 2013. De cliënt maakt melding van gederfde woonkostentoeslag 2010, leefgeld 2010, een cursus die de cliënt moest volgen om in zijn nieuwe situatie in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, verzekeringsgeld, kosten van een andere advocaat tot wie hij zich in zijn geschil met de gemeente Utrecht heeft moeten wenden, kosten van een andere advocaat met betrekking tot het onderhavige geschil, kosten boekhouder accountant en [de accountantsmaatschappij], rente sedert 2010 en – kennelijk door hem geleden immateriële – schade door het handelen en nalaten van de advocaat. De cliënt becijfert het totaal op € 30.000,– en heeft zijn eis tot vergoeding van zijn schade met het oog op de bevoegdheid van de commissie beperkt tot € 10.000,–. Naar het oordeel van de commissie is het oorzakelijk verband tussen de door de cliënt genoemde schade, dan wel een substantieel deel daarvan, en het de advocaat verwijtbare en toerekenbare handelen en nalaten evident en staat dit als niet, althans niet voldoende weersproken, vast en is de advocaat, gelet op het hiervoor overwogene, de cliënt dan ook een vergoeding van door hem geleden materiële en immateriële schade verschuldigd, die de commissie naar redelijkheid en billijkheid vaststelt op een bedrag van € 10.000,–. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden. Nu de klacht van de cliënt gegrond wordt verklaard, ziet de commissie daarin reden het kantoor te veroordelen tot vergoeding van het klachtengeld, derhalve een bedrag van € 101,68. Bovendien dient het kantoor overeenkomstig het reglement van de commissie een bijdrage van € 115,– in de behandelingskosten aan de commissie te voldoen. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing De commissie bepaalt dat de advocaat de cliënt een bedrag van € 10.000,– is verschuldigd. Overeenkomstig het reglement van de commissie dient de advocaat het klachtengeld aan de cliënt, die deze kosten heeft voldaan, ter hoogte van € 101,68 te vergoeden. Overeenkomstig het reglement van de commissie is de advocaat aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag van € 115,– verschuldigd. De commissie wijst het meer of anders verlangde af. Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur op 31 juli 2013.