Advocaat heeft naar beste eer en geweten geadviseerd en gehandeld

De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Advocatuur    Categorie: Kosten    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 6778/15501

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënt klaagt over de door de advocaat uitgevoerde werkzaamheden in zijn echtscheidingsprocedure en stelt dat hij hierdoor schade heeft geleden. De cliënt vindt dat er sprake is van een foutieve berekening, waardoor de spaarpremie niet is opgenomen en dat door de advocaat een verkeerd huwelijksgoederenregime is toegepast. De advocaat stelt dat de gegevens waaruit blijkt dat sprake is van een spaarpremie niet aan haar zijn verstrekt. Daarnaast kan zij de stelling over het bewust toepassen van een verkeerd huwelijksgoederenregime om extra geld aan de cliënt te kunnen verdienen niet volgen. De cliënt heeft hier in ieder geval geen schade door geleden, omdat een rechtbank uiteindelijk zelf het huwelijksgoederenregime bepaalt dat van toepassing is. Hier zijn geen extra kosten aan verbonden. De commissie oordeelt dat er geen gronden of aanwijzingen zijn aangetroffen die de advocaat zijn toe te rekenen. De commissie oordeelt dat de advocaat naar haar beste eer en geweten heeft geadviseerd en gehandeld. Van schade door toedoen van de advocaat is geen sprake. De klacht is ongegrond.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de advocaat.

Het geschil betreft de hoogte van de (onbetaalde) declaraties van de advocaat voor haar bijstand in de echtscheidingsprocedure van de cliënt en de kwaliteit van de dienstverlening.

De cliënt heeft een bedrag van € 995,71 niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt is niet tevreden met de werkzaamheden die de advocaat heeft uitgevoerd in de echtscheidingsprocedure van de cliënt. De cliënt is onder meer van mening dat het eerste uur van het consult gratis moet zijn, er sprake is van een foutieve berekening, (de spaarzekerhypotheek is niet opgenomen in de berekening) en door de advocaat een verkeerd huwelijksgoederenregime is toegepast. Ook zijn vragen van de cliënt onbeantwoord gebleven.

De cliënt verzoekt de commissie om een in redelijkheid en billijkheid vast te stellen vergoeding voor de door hem geleden schade.

Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Wat betreft de stelling van de cliënt dat het eerste (half) uur consult gratis moet zijn, stelt de advocaat dat dit nooit met hem is afgesproken en dit ook niet haar manier van werken is. Aangaande de stelling dat de betaling van de spaarpremie niet is opgenomen in de berekening meent de advocaat dat de cliënt aan haar nooit gegevens ter hand heeft gesteld waaruit blijkt dat hij de spaarpremie/aflossing voor de echtelijke woning voldeed dan wel dit heeft aangegeven.
Dit is de reden waarom dit niet naar voren is gebracht bij voorlopige voorzieningen en niet is meegenomen in de berekening van zijn draagkracht. Op 13 februari 2019 heeft de advocaat aan de cliënt een concept verweerschrift ter goedkeuring toegestuurd met daarin een opsomming van de gebruikte financiële gegevens. De cliënt heeft daarop ook niet laten weten dat de spaarpremie ontbrak.
Daarbij komt dat de cliënt de advocaat de kans ontnomen heeft om een en ander alsnog zelf te herstellen, omdat hij op dat moment er al voor gekozen had een andere advocaat te raadplegen.

Als een uitspraak van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, omdat van verkeerde gegevens is uitgegaan, kan een beslissing worden hersteld, ook met terugwerkende kracht. In die zin had de cliënt geen schade hoeven te lijden, nog los van het feit dat hij bij verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap de helft van de door hem betaalde premie kan vorderen bij de vrouw.

De cliënt stelt dat het hem € 260,- per maand aan extra alimentatie heeft gekost. Het gaat hier om bruto partneralimentatie. Bij de stukken is niet de nieuwe beschikking van de rechtbank aangetroffen. De schade is naar de mening van de advocaat dan ook niet aangetoond.

De stelling van de cliënt dat de advocaat bewust een verkeerd huwelijksgoederenregime zou hebben toegepast om extra geld aan hem te kunnen verdienen kan zij niet volgen en is ronduit absurd. Bovendien blijkt uit de overgelegde correspondentie het tegendeel. De cliënt heeft hier in ieder geval geen schade door geleden, omdat een rechtbank uiteindelijk zelf het huwelijksgoederenregime bepaalt dat van toepassing is. Hier zijn op geen enkele wijze extra kosten aan verbonden.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Door de cliënt wordt – zoals hiervoor in de kern is weergegeven – gesteld dat de advocaat haar werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd en dat de cliënt hierdoor schade heeft geleden.
Dit wordt door de advocaat gemotiveerd weerlegd. Gelet op deze weerlegging heeft de cliënt zijn klacht onvoldoende onderbouwd. Daarbij is de commissie van oordeel dat zij in de overgelegde stukken ook geen gronden of aanwijzingen aantreft voor de door de cliënt geformuleerde en door de advocaat gemotiveerd weersproken verwijten.

Voorts kan op grond van hetgeen is ingebracht naar het oordeel van de commissie niet de conclusie worden getrokken dat de advocaat tekortgeschoten is in de uitvoering van de opdracht. Bij de uitvoering van de opdracht door de advocaat is in beginsel sprake van een inspanningsverbintenis en niet van een resultaatsverbintenis. De prestatie bestond niet in het behalen van een bepaald resultaat maar bestond daarin dat de advocaat zich daarvoor diende in te spannen. De commissie meent dat de advocaat naar beste eer en geweten heeft geadviseerd en gehandeld. Van enig onprofessioneel handelen is niet gebleken.
Met haar werkwijze is de advocaat volgens de commissie haar inspanningsverplichtingen correct nagekomen.
Het geheel overziend komt de commissie dan ook tot de conclusie dat de advocaat in deze heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht en dat de klacht van de cliënt ongegrond is.
Van schade door toedoen van de advocaat is niet gebleken. De commissie zal de door de cliënt gevorderde schadevergoeding dan ook afwijzen.

Uit het verweer van de advocaat d.d. 3 januari 2020 komt naar voren dat wat betreft de declaratie van de advocaat d.d. 26 februari 2019, de declaratie d.d. 19 maart 2019 en de declaratie van 1 mei 2019 de cliënt nog een deel, te weten in totaal € 995,71, dient te voldoen. Voorts blijkt de cliënt de declaratie d.d. 19 maart 2019 ten bedrage van € 80,38 aan kosten van de deurwaarder rechtstreeks aan de deurwaarder – in plaats van aan de advocaat – te hebben betaald en de deurwaarder dit bedrag heeft teruggestort op de rekening van de cliënt nu de advocaat dit bedrag al aan de deurwaarder heeft betaald.

De commissie stelt vast dat cliënt de betreffende declaraties heeft ontvangen en zonder protest heeft behouden. De cliënt kan in deze thans dan ook niet meer over deze declaraties klagen en is daarmee dan ook te laat. Overigens komt de hoogte van deze declaraties de commissie niet bovenmatig voor.

Nu de advocaat in haar verweer van 3 januari 2020 aangeeft dat er nog van genoemde declaraties nog € 995,71 door de cliënt moet worden voldaan en de cliënt dit niet heeft weersproken, zal de commissie hiervan uitgaan en bepalen dat de cliënt dit bedrag aan de advocaat dient te voldoen en zal worden verrekend met het door de cliënt bij de commissie gestorte depot.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klacht van de cliënt ongegrond;
– bepaalt dat de cliënt aan de advocaat een bedrag van € 995,71 dient te betalen;
– bepaalt dat het in depot gestorte bedrag van € 995,71 aan de advocaat wordt overgemaakt.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, bestaande uit de heer mr. N. Schaar, voorzitter, mevrouw mr. H.M.J. van den Hurk, de heer H.W. Zuur, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 17 november 2020.