Advocaat heeft onjuiste rechtsingang gekozen

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Tekortkoming in de uitvoering opdracht    Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 51343

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de kwaliteit van dienstverlening van de advocaat ter zake een procedure tegen [de gemeente] en de door de cliënte gevorderde schadevergoeding.   De cliënte heeft een bedrag bij de advocaat in depot gestort van € 750,–.   Standpunt van de cliënte   Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het betoog van de cliënte op het volgende neer.   Volgens de cliënt heeft de advocaat een verkeerde rechtsingang gekozen. De advocaat heeft een kort geding procedure gestart, doch had een bestuursrechtelijke rechtsgang moeten nemen.   Op grond van het voorgaande verzoekt de cliënte de commissie te bepalen dat de advocaat aan de cliënte een vergoeding is verschuldigd van € 961,– wegens gemaakte kosten en geleden schade, bestaande uit het bij de advocaat in depot gestorte bedrag van € 750,–, kosten rechtsbijstand van € 136,– en klachtengeld voor de commissie van € 75,–.   Standpunt van de advocaat   Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het betoog van de advocaat op het volgende neer.   De advocaat stelt zich op het standpunt dat uit het feit dat klaagster in het vonnis niet-ontvankelijk is verklaard, niet per definitie volgt dat zij een beroepsfout heeft gemaakt. In de optiek van de advocaat behoort de door haar gekozen rechtsgang geen onderdeel uit te maken van onderhavige klachtenprocedure, doch slechts de discussie over de te vergoeden kosten. Uit coulance heeft de advocaat aangeboden de aan haar opgelegde proceskostenveroordeling te vergoeden.   Op grond van het vorenstaande verzoekt de advocaat – althans zo verstaat de commissie haar verzoek – de commissie om de klachten van de cliënte ongegrond te verklaren.   Beoordeling van het geschil   Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.   Anders dan de advocaat heeft bepleit, is de commissie van oordeel dat de kern van het geschil de vraag betreft of er al dan niet terecht een kort geding procedure is gestart door de advocaat. De klacht van de cliënt heeft daarop immers betrekking. Centraal staat daarbij de vraag of de advocaat heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Naar het oordeel van de commissie dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord. De commissie overweegt daartoe als volgt.   Vaststaat dat de cliënte zich tot de advocaat heeft gewend met betrekking tot een geschil met [de gemeente]. In januari 2010 is cliënte benoemd tot lid van het stembureau. Nadat er commotie was ontstaan over haar benoeming heeft [de gemeente] de benoeming van de cliënte ingetrokken. Op 1 maart 2010 heeft de advocaat namens de cliënte [de gemeente] in kort geding gedagvaard. Bij vonnis van 1 maart 2010 heeft de voorzieningenrechter in [de rechtbank] cliënte niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen dat de primaire vordering van de cliënte zich richt tegen het intrekkingsbesluit en dat de cliënte hiertegen schriftelijk bezwaar kan maken bij het college van Burgemeester en Wethouders van [de gemeente]. De vraag of [de gemeente] niet in redelijkheid tot het intrekkingsbesluit heeft kunnen komen kan en dient beoordeeld te worden in de bestuursrechtelijke rechtsgang. Dientengevolge heeft de voorzieningenrechter de cliënte niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, indien en voor zover de mogelijkheid van bezwaar respectievelijk beroep openstaat. Daarbij heeft de voorzieningenrechter voorts overwogen dat het kort geding voor risico van de cliënte komt nu zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het intrekkingsbesluit.   Uit de aan haar ter beschikking gestelde stukken had de advocaat naar het oordeel van de commissie reeds kunnen concluderen dat de voorzieningenrechter de cliënte niet-ontvankelijk zou verklaren in haar vorderingen. In ieder geval had de advocaat eerst nader onderzoek moeten doen naar de mogelijkheden van een bestuurlijke rechtsgang. Naar het oordeel van de commissie heeft de advocaat de reden voor het starten van een kort geding procedure geenszins kunnen verklaren. Gelet op het vorenstaande is de commissie van oordeel dat de advocaat niet adequaat heeft gehandeld; het kiezen van de onjuiste rechtsingang dient in dit geval dan ook voor rekening van de advocaat te komen. Mitsdien heeft de advocaat naar het oordeel van de commissie niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht zodat de klacht van de cliënte gegrond is. De commissie vindt in de handelwijze van de advocaat aanleiding te bepalen dat de cliënte niets aan de advocaat is verschuldigd.   Gelet op het vorenoverwogene, de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting acht de commissie het redelijk en billijk dat de advocaat het bij haar in depot gestorte bedrag van € 750,– aan de cliënte dient te restitueren.   De cliënte heeft nog een bedrag gevorderd van € 136,– ter zake kosten rechtsbijstand. Ter zitting is namens de cliënte verklaard dat dit bedrag betrekking heeft op de door [haar huidige advocaat] verleende rechtsbijstand. De commissie overweegt hieromtrent als volgt. Ingevolge artikel 22 van het Reglement van de commissie kan – kort gezegd – de in het ongelijk gestelde partij, in bijzondere gevallen, worden veroordeeld om aan de wederpartij de door de commissie begrote kosten van juridische bijstand te voldoen. De commissie is van oordeel dat in casu van een bijzonder geval geen sprake is en wijst derhalve het verzoek van de cliënte hieromtrent af. De commissie merkt nog op dat de achtergrond van deze bepaling is dat de procedure bij de commissie laagdrempelig en eenvoudig dient te zijn, waarbij geen veroordeling in de kosten van het geding – behoudens het door een van partijen betaalde klachtengeld – past.   Nu de klacht van de cliënte gegrond wordt verklaard ziet de commissie daarin aanleiding de advocaat te veroordelen tot vergoeding van het klachtengeld derhalve een bedrag van € 75,–. Bovendien dient de advocaat – overeenkomstig het reglement van de commissie – een bijdrage van € 115,– in de behandelingskosten aan de commissie te voldoen.   Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft – naar het oordeel van de commissie – geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.   Derhalve wordt als volgt beslist.   Beslissing   De commissie verklaart de klacht van de cliënte gegrond.   De commissie bepaalt dat de advocaat aan de cliënte een schadevergoeding dient te voldoen van € 750,–, welke betaling dient plaats te vinden binnen een maand na verzenddatum van dit bindend advies. Indien betaling niet tijdig plaatsvindt dient de advocaat bovendien de wettelijke rente over dit bedrag te betalen vanaf de verzenddatum van dit bindend advies.   Overeenkomstig het reglement van de commissie dient de advocaat het klachtengeld aan de cliënte, die deze kosten heeft voldaan, ter hoogte van € 75,– te vergoeden.   Overeenkomstig het reglement van de commissie is de advocaat aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag van € 115,– verschuldigd.   De commissie wijst het meer of anders verzochte af.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur op 11 april 2011.