Advocaat heeft termijn hoger beroep laten verstrijken, waardoor de cliënt geen hoger beroep kan instellen ondanks dat er geen kans van slagen is volgens de advocaat.

  • Home >>
  • Advocatuur >>
De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Informatie    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 60648

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat ter zake van een bestuursrechtelijke procedure.   Standpunt van de cliënte   Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt de klacht op het volgende neer.   In het geschil van de cliënte met de gemeente Nijmegen, heeft de rechtbank Arnhem bij uitspraak van 22 februari 2011 onder meer bepaald dat de hoogte van het door de gemeente Nijmegen van de cliënte terug te vorderen bedrag, correct is. De cliënte wilde tegen die uitspraak in hoger beroep gaan en zij heeft die wens aan de advocaat duidelijk kenbaar gemaakt. Zij heeft de advocaat daartoe ook opdracht gegeven, maar deze heeft daar niet aan voldaan. Hij heeft de cliënte van zijn weigering eerst bij brief van 13 april 2011, dat is zeven weken en één dag na de datum van de uitspraak van de rechtbank, in kennis gesteld. Omdat de beroepstermijn van zes weken toen was verstreken, stond er voor de cliënte geen mogelijkheid meer open om in hoger beroep te gaan. Het gevolg daarvan is dat zij de gemeente Nijmegen een bedrag van ongeveer € 35.000,–  zal moeten betalen.   De cliënte heeft zich hierover ook beklaagd bij brief van 17 april 2011 bij de Deken van de Orde van Advocaten.   De beslissing van de advocaat om niet in hoger beroep te gaan en haar daar eerst na het verstrijken van de beroepstermijn van in kennis te stellen, bezorgt haar veel nadeel. Zij acht dan ook een schadevergoeding ter oplossing van het geschil op zijn plaats.   Op grond van het voorgaande verzoekt de cliënte de commissie haar een niet nader genoemd bedrag ten laste van de advocaat toe te kennen.   Standpunt van de advocaat   Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het verweer op het volgende neer.   De cliënte heeft tegenover de advocaat weliswaar aangegeven dat zij tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem in hoger beroep wilde gaan, echter heeft de advocaat de cliënte laten weten dat hij zich op zijn beslissing zou beraden en dat hij de cliënte daarvan op de hoogte zou stellen. De advocaat moet in zijn beslissing laten meewegen dat hij geen procedure aanhangig maakt waarvan hij op voorhand weet dat die kansloos is en de cliënte extra kosten zal bezorgen. Daarnaast had de rechtbank in deze geoordeeld dat in de procedure weliswaar is aangevoerd dat de cliënte inkomsten had, maar dat die inkomsten achteraf niet meer konden worden vastgesteld. Voorts heeft de Centrale Raad van Beroep in een groot aantal uitspraken geoordeeld dat het op de weg van de uitkeringsgerechtigde ligt om zijn inkomsten tegenover de uitkeringsinstantie WWB volledig en inzichtelijk aan te leveren en is van de in die uitspraken besloten norm wordt vrijwel niet afgeweken. De enkele stelling van de cliënte dat de gemeente veel fouten heeft gemaakt, was dan ook onvoldoende om aan te nemen dat zij in hoger beroep een kans van slagen zou hebben. Daarnaast heeft in de beslissing van de advocaat ook een rol gespeeld dat wat de uitkomst in hoger beroep ook zou zijn, de beslissing van de gemeente tot terugvordering, naar het oordeel van de advocaat in stand zijn gebleven. Dit laatste brengt de advocaat tot zijn argument in deze dat de cliënte als gevolg van zijn handelen geen schade heeft geleden.   De advocaat betreurt het dat hij de cliënte zijn beslissing om niet in hoger beroep te gaan niet zoveel eerder heeft meegedeeld dat zij nog in de gelegenheid was om naar een andere advocaat te gaan om hoger beroep in te stellen, of om een second opinion te vragen. Hij erkent dat hij hierin onzorgvuldig heeft gehandeld. Overigens was de cliënte van de termijn van zes weken voor het instellen van hoger beroep op de hoogte en was zij tijdig van de uitspraak van de rechtbank op de hoogte. De cliënte heeft dan ook geen, de advocaat toerekenbare, schade geleden.   De advocaat verzoekt de commissie om de klachten van de cliënte ongegrond te verklaren en de vordering tot vergoeding van schade af te wijzen.   Beoordeling van het geschil   De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.   Kern van het geschil betreft de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat.   Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie ten aanzien daarvan het volgende:   Als niet weersproken staat vast dat de cliënte, in het gesprek met de advocaat over de inhoud van de uitspraak van de rechtbank, de advocaat heeft meegedeeld dat zij tegen de uitspraak in hoger beroep wenste te gaan en dat de advocaat de cliënte daarop heeft laten weten zich over het instellen van hoger beroep te zullen beraden en haar te zullen berichten over de door hem genomen beslissing. De advocaat heeft de cliënte van zijn weigering in hoger beroep te gaan eerst na verloop van de termijn van zes weken met zijn brief van 3 mei 2011 in kennis gesteld. De advocaat heeft daarbij, naar het oordeel van de commissie, zijn inschatting dat de cliënte in hoger beroep geen kans van slagen zou hebben, naar behoren gemotiveerd.   Door de cliënte van zijn beslissing eerst in kennis te stellen nadat de termijn van hoger beroep was verstreken, was de cliënte, afgaande op de mededeling van de advocaat en in de terechte veronderstelling dat zij ruim binnen de termijn van hoger beroep zou worden geïnformeerd, niet meer in de gelegenheid een second opinion te vragen over haar kans van slagen in hoger beroep. Evenmin had zij nog de gelegenheid om een andere advocaat te benaderen om hoger beroep in te stellen.   Naar het oordeel van de commissie heeft de advocaat aldus, zoals ook door hem ter zitting is erkend, in dat opzicht niet gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. Dat de cliënte op de hoogte was van de uitspraak en de termijn van hoger beroep kan daar aan niet af doen. In zoverre is de klacht tegen de advocaat dan ook gegrond.   De commissie ziet in de situatie dat de cliënte zich haar mogelijkheid om in hoger beroep te gaan uit handen zag geslagen, en daardoor in zak en as is geraakt, reden de cliënte ex aequo et bono een bedrag van € 250,– als schadevergoeding toe te kennen. Hiermede is de cliënte voldoende gecompenseerd. Van overige schade door toedoen van de advocaat ontstaan voor de cliënte is niet gebleken.   Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren heeft gebracht, behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.   Nu de klacht van de cliënte gegrond wordt verklaard zal de commissie de advocaat veroordelen tot vergoeding van het klachtengeld, derhalve een bedrag van € 50,–. Bovendien dient de advocaat – overeenkomstig het reglement van de commissie – een bijdrage van € 115,– in de behandelingskosten aan de commissie te voldoen.   Derhalve dient als volgt te worden beslist.   Beslissing   De commissie bepaalt dat de advocaat aan de cliënte een bedrag van € 250,– te voldoen, welke betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies. Indien betaling niet tijdig plaatsvindt dient de advocaat bovendien de wettelijke rente over dit bedrag te betalen vanaf de verzenddatum van dit bindend advies.   Overeenkomstig het reglement van de commissie dient de advocaat het klachtengeld aan de cliënt, die deze kosten heeft voldaan, ter hoogte van € 50,– te vergoeden.   Overeenkomstig het reglement van de commissie is de advocaat aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag van € 115,– verschuldigd.   De commissie wijst het meer of anders door partijen verlangde af.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur op 13 december 2011.