Advocaat heeft toevoeging niet aangevraagd, wel getracht te herstellen daarom heeft advocaat goed gehandeld

  • Home >>
  • Advocatuur >>
De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Declaratie    Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 42814

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de kwaliteit van dienstverlening van de advocaat ter zake een bestuursrechtelijke procedure, de declaraties die de advocaat daarvoor in rekening heeft gebracht en de door de cliënte gevorderde schadevergoeding.   De cliënte heeft een deel van deze declaraties niet aan de advocaat voldaan. Het openstaande bedrag van € 2.140,15 is overeenkomstig het Reglement van de commissie in depot gestort.   Standpunt van de cliënte   Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het betoog van de cliënte op het volgende neer.   De toevoeging is eerst in augustus 2009 aangevraagd in plaats van in april 2008. Het verzoek tot peiljaarverlegging bleek dan ook niet aangevraagd te zijn. Het gevolg was dat de Raad voor Rechtsbijstand (hierna te noemen: de Raad) de aanvraag tot toevoeging heeft afgewezen. Voorts heeft de advocaat niet gereageerd op schriftelijke en telefonische vragen van de cliënte.   Op grond van het voorgaande verzoekt de cliënte de commissie in redelijkheid en billijkheid een vergoeding vast te stellen. De cliënte heeft daartoe gesteld dat zij schade heeft geleden bestaande uit reiskosten, telefoonkosten, kosten voor gemaakte kopieën voor diverse instanties, kosten voor enveloppen en postzegels en arbeidsloon.   Standpunt van de advocaat   Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het betoog van de advocaat op het volgende neer.   De advocaat erkent dat de afwikkeling op administratief/financieel gebied geen schoonheidsprijs verdient. Op 9 december 2008 heeft de advocaat bemerkt dat er is verzuimd een toevoeging bij de Raad aan te vragen. Diezelfde dag heeft de advocaat alsnog een toevoeging aangevraagd. Echter, deze toevoegingsaanvraag is in het ongerede geraakt. Dat heeft de advocaat op 20 augustus 2009 bemerkt en heeft daarover de Raad aangeschreven. Alhoewel bij de Raad bekend was dat een aantal toevoegingsaanvragen die per Falk Koerier naar de Raad waren gestuurd, in het ongerede zijn geraakt, heeft de Raad het verzoek van de advocaat – inhoudende met terugwerkende kracht alsnog een toevoeging te verlenen – niet gehonoreerd. Op verzoek van de cliënte heeft de advocaat in september 2009 een nieuwe toevoegingsaanvraag ingediend. De advocaat heeft daarbij aan de cliënte meegedeeld dat dit geen effect meer zou sorteren aangezien nagenoeg alle werkzaamheden waren verricht. Aangezien de cliënte een bedrag van het UWV heeft ontvangen dat hoger ligt dan het geldende heffingsvrije vermogen, had geen gebruik gemaakt kunnen worden van een toevoeging. De advocaat heeft een gematigd uurtarief bij de cliënte in rekening gebracht. Er heeft veelvuldig contact plaatsgevonden tussen de cliënte, de advocaat en het kantoor van de advocaat.   Op grond van het voorgaande verzoekt de advocaat de commissie – althans zo verstaat de commissie het verzoek van de advocaat – om de klachten van de cliënte ongegrond te verklaren, het verzoek tot schadevergoeding af te wijzen en de cliënte te veroordelen tot betaling van het openstaande declaratiebedrag van € 2.140,15.   Beoordeling van het geschil   Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.   Centraal staat de vraag of de advocaat in deze heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Naar het oordeel van de commissie dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. De commissie overweegt daartoe als volgt.   Vaststaat dat de cliënte zich tot de advocaat heeft gewend voor rechtsbijstand. De zaak betrof een geschil met het UWV over de intrekking van de WAO-uitkering van de cliënte. De advocaat heeft bij het intakegesprek de cliënte gewezen op de mogelijkheid van het aanvragen van een toevoeging bij de Raad. Blijkens de brief van 25 april 2008 heeft de advocaat aan de cliënte meegedeeld: ”Ik zal een toevoeging voor u aanvragen. Wij hebben onder ogen gezien dat dat waarschijnlijk geen uitkomst zal bieden”. Daarbij heeft de advocaat meegedeeld dat indien de cliënte niet in aanmerking zou komen voor een toevoeging, zij bereid is om haar standaardhonorarium naar beneden bij te stellen. De advocaat heeft erkend dat zij heeft verzuimd een toevoeging voor de cliënte aan te vragen. Om dit verzuim te herstellen heeft de advocaat op 9 december 2008 alsnog een toevoeging aangevraagd. Echter, deze toevoegingsaanvraag is in het ongerede is geraakt door de Falk Koerier. Mitsdien heeft de advocaat in september 2009 een nieuwe toevoeging aangevraagd. Op 11 september 2009 heeft de Raad aan de advocaat bericht dat het verzoek om gesubsidieerde rechtsbijstand, gelet op de financiële situatie van de cliënte, is afgewezen. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is de commissie gebleken dat de advocaat heeft getracht helder en duidelijk de cliënte te informeren omtrent de toevoegingkwestie doch gezien de ingewikkeldheid van de materie is dat kennelijk bij de cliënte niet duidelijk overgekomen. De commissie kan zich voorstellen dat de kwestie rondom de toevoeging vragen heeft opgeroepen en onrust heeft veroorzaakt bij de cliënte. Wat daar ook van zij als de toevoeging in de periode 2007 – 2009 was verstrekt, hetgeen gelet op de financiële situatie van de cliënte zeer de vraag is, zou deze uiteindelijk zijn ingetrokken op basis van de resultaatsbeoordeling. Immers, de cliënte heeft een zodanige uitkering van het UWV ontvangen dat zij niet meer voldeed aan de vermogensdrempel. Weliswaar is de advocaat ten aanzien van het aanvragen van de toevoeging tekortgeschoten doch nu zij heeft getracht dat tijdig te herstellen, is de commissie van oordeel dat niet kan worden gesteld dat de advocaat niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Daarbij heeft de commissie mede in ogenschouw genomen dat de advocaat haar declaratie heeft gemodereerd. De commissie acht de cliënte daarmee voldoende te zijn gecompenseerd. Bovendien is de commissie niet gebleken dat de hoogte of de omvang van de declaraties gelet op de verrichte werkzaamheden bovenmatig of buitenproportioneel is. De commissie komt het wel dienstig voor dat het bedrag dat de advocaat nog zal ontvangen van de Raad van € 644,– en het door het UWV ontvangen bedrag van € 39,– ter zake griffierechten in mindering komt op het thans nog openstaande declaratiebedrag van € 2.140,15. De commissie stelt dan ook hetgeen de cliënte mede op grond daarvan thans nog verschuldigd is vast op een totaalbedrag van € 1.457,15. Mitsdien zal de commissie niet overgaan tot het vaststellen van een in redelijkheid en billijkheid te bepalen schadevergoeding, zoals door de cliënte is verzocht. De commissie overweegt daarbij dat de cliënte niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door het handelen of nalaten van de advocaat schade heeft geleden. Bovendien heeft de cliënte nagelaten deze schade nader te onderbouwen. Ten aanzien van de overige door de cliënte opgeworpen en door de advocaat weersproken klachten overweegt de commissie dat zij in de overgelegde stukken geen gronden of aanwijzingen daarvoor aantreft. De verwijten van de cliënte vinden geen of onvoldoende steun in de stukken.   Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft – naar het oordeel van de commissie – geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.   Derhalve dient als volgt te worden beslist.   Beslissing   De commissie bepaalt dat de cliënte aan de advocaat een totaalbedrag is verschuldigd van € 1.457,15. Met in achtneming van het vorenstaande wordt het depotbedrag van € 2.140,15 als volgt verrekend. Aan de advocaat wordt een bedrag van € 1.457,15 overgemaakt. Aan de cliënte wordt een bedrag van € 683,– gerestitueerd.   De commissie wijst het meer of anders verlangde af.   Aldus beslist door de Geschillencommissie op 10 december 2010.