Advocaat hield onvoldoende regie, factuur gematigd

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Communicatie / Handelwijze    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 134052/151545

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De commissie heeft eerder een tussenadvies uitgesproken. Uit dat tussenadvies blijkt dat partijen de mogelijkheid kregen aanvullende informatie in het geding te brengen. Cliënte is van mening dat de advocaat onvoldoende professioneel handelde. De advocaat is van mening dat cliënte het openstaande bedrag moet voldoen. De commissie stelt vast dat de door de commissie gevraagde duidelijkheid niet is gegeven via de aanvullende stukken. De commissie is van oordeel dat het op de weg van de advocaat had gelegen om vroeg in de procedure grenzen te stellen omtrent de communicatie, althans de omvang en hoeveelheid daarvan. Hierdoor zijn onnodig veel uren besteed. De advocaat heeft naar het oordeel van de commissie kortom onvoldoende regie gehouden. De commissie komt dan ook tot het oordeel dat de advocaat bovenmatig heeft gedeclareerd. De commissie matigt de factuur van de advocaat dan ook met € 5.000,-.

De uitspraak

Behandeling van het geschil
De Geschillencommissie Advocatuur (verder te noemen: de commissie) heeft bij tussenadvies d.d. 25 mei 2022 partijen in de gelegenheid gesteld door de commissie gewenste nadere informatie in het geding te brengen. De commissie heeft daarbij de eindbeslissing aangehouden. De inhoud van dit tussenadvies moet als hier ingevoegd worden beschouwd.

De advocaat en de cliënte hebben op 15 respectievelijk 29 augustus 2022 gereageerd op het tussenadvies. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Beide partijen hebben laten weten geen behoefte te hebben aan een nadere mondelinge behandeling. De commissie heeft de behandeling van het geschil daarom op basis van de stukken, zonder nadere mondelinge behandeling, afgedaan.

Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar voormeld tussenadvies.

Voorts heeft de cliënte in haar reactie van 29 augustus 2022 benadrukt zij tijdens de laatste zitting van de rechtbank onvoldoende professionele bescherming van de advocaat heeft gehad. Zij verwijt de advocaat met name dat hij is meegegaan in de onjuiste berekening van de advocaat van haar ex-echtgenoot met betrekking tot de wijze waarop schenkingen aan de kinderen buiten de verdeling moesten worden gehouden.

De tussen de cliënte en haar ex-echtgenoot getroffen schikking is daardoor gebaseerd op deze onjuiste berekening. Er is voorafgaand aan de schikking nadrukkelijk geen uitvoerig overleg geweest. De advocaat heeft de cliënte geen opties voorgelegd, anders dan de keuze tussen instemmen met het schikkingsvoorstel of niet. Om de echtscheiding definitief af te kunnen sluiten, is de cliënte akkoord gegaan. Als de advocaat de omissie in de berekening van de advocaat van de wederpartij had doorgehad en de cliënte ter zitting hierop had gewezen, had de cliënte zeker niet ingestemd met het schikkingsvoorstel en de advocaat gevraagd door te onderhandelen.

De cliënte handhaaft haar verzoek strekkend tot matiging van de declaraties van de advocaat en tot een schadevergoeding van € 10.000,–.

Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar voormeld tussenadvies.

In zijn reactie van 15 augustus 2022 heeft de advocaat nogmaals aangevoerd dat de schikking is getroffen na uitvoerig overleg met de cliënte. Zij was van alles op de hoogte. De advocaat heeft haar op eventuele onzekerheden gewezen en op de mogelijkheid om geen schikking te treffen. De cliënte heeft uitdrukkelijk ingestemd met de schikking. Duidelijk was dat er door de bereikte overeenkomst – ook over de schenkingen aan de kinderen – overeenstemming was bereikt en wat dit betekende.

De advocaat blijft van mening dat het verzoek van de cliënte moet worden afgewezen en dat de cliënte het openstaande bedrag van € 20.288,07 aan hem moet voldoen.

Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt het volgende.

1. In voormeld tussenadvies heeft de commissie partijen verzocht in ieder geval antwoord te geven op de volgende vragen:
– uit welke componenten was het tussen de cliënte en haar ex-echtgenoot te verdelen vermogen opgebouwd;
– heeft het bedrag van € 65.000,–, dat kennelijk een schenking van de ouders van de ex-echtgenoot van de cliënte aan de kinderen betrof, deel uitgemaakt van dit vermogen;
– zijn er bij de tussen de cliënte en haar ex-echtgenoot getroffen schikking afspraken gemaakt over (het beheer van) het – voor de kinderen bestemde – bedrag van € 65.000,– en, zo ja, welke?

2. De commissie stelt vast dat partijen in de door hen nader ingediende stukken geen eenduidig antwoord hebben gegeven op voormelde vragen. Geen van alle bedragen die partijen over en weer noemen als uitgangspunt voor de tussen de cliënte en haar ex-echtgenoot getroffen schikking, kan de commissie vaststellen, omdat deze niet blijken uit de (nader) ingediende stukken. De commissie kan uit deze stukken ook niet afleiden wat er tijdens de laatste zitting bij de rechtbank is gezegd over het totaal te verdelen vermogen en over (het beheer van) het voor de kinderen bestemde bedrag.

Op basis van de informatie waarover de commissie beschikt, mag worden aangenomen dat het bedrag van € 65.000,–, zijnde een schenking voor de kinderen, buiten de verdeling moest worden gehouden, maar het is de commissie niet duidelijk geworden op welk bedrag dit in mindering had moeten worden gebracht. Immers, de omvang van het tussen de cliënte en haar ex-echtgenoot te verdelen vermogen blijkt niet uit de overgelegde stukken; het door de cliënte ‘(Overzicht van) vermogensontwikkeling en -vergelijking’ acht de commissie onvoldoende.

Nu de door partijen nader ingediende stukken geen uitsluitsel geven en partijen van mening blijven verschillen over de gang van zaken tijdens de laatste zitting van de rechtbank, kan de commissie de feiten die de cliënte ten grondslag legt aan haar klacht dat de advocaat haar tijdens de laatste zitting van de rechtbank onvoldoende professionele bescherming heeft geboden, niet vaststellen. Om die reden acht de commissie dit klachtonderdeel (feitelijk) ongegrond.

3. De commissie treft in de overgelegde stukken en in hetgeen bij de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, voorts geen gronden of aanwijzingen aan voor de overige door de cliënte geformuleerde verwijten, die door de advocaat gemotiveerd zijn weersproken. In weerwil van het door de cliënte gestelde kan in deze dan ook niet de conclusie worden getrokken dat de uitvoering van de opdracht en de kwaliteit van de dienstverlening onvoldoende zijn geweest, noch dat de advocaat fouten in de procedure heeft gemaakt. De lezing van de advocaat dat hij de cliënte steeds heeft betrokken bij alle door hem genomen stappen komt de commissie niet onaannemelijk voor. De commissie merkt in dit verband nog op dat bij de uitvoering van de opdracht door de advocaat sprake is van een inspanningsverbintenis en niet van een resultaatsverbintenis. De prestatie bestond niet uit het behalen van een bepaald resultaat, maar bestond daaruit dat de advocaat zich daarvoor diende in te spannen. Deze inspanningsverplichting is de advocaat volgens de commissie correct nagekomen

4. Echter, uit de overgelegde stukken is de commissie wel gebleken dat er buitengewoon veel contactmomenten – zowel mondeling als schriftelijk – hebben plaatsgevonden tussen de advocaat en de cliënte en later ook tussen de advocaat en de zus en zwager van de cliënte. Bovendien heeft de advocaat de cliënte en haar zus en zwager veel ruimte gegeven voor het herschrijven van door hem opgestelde stukken. Een en ander heeft veel invloed gehad op het aantal gedeclareerde uren. Naar het oordeel van de commissie had het op de weg van de advocaat gelegen om al in een vroegtijdig stadium meer grenzen te stellen aan de communicatie van de cliënte en haar zus en zwager, in ieder geval ten aanzien van de omvang en uitvoerigheid daarvan. Hetzelfde geldt voor hun inhoudelijke bemoeienis met de door hem opgestelde stukken. Naar het oordeel van de commissie heeft de advocaat hierin onvoldoende regie gehouden. In dit opzicht heeft de advocaat dus niet gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht en is de klacht van de cliënte gegrond. Niet kan echter worden vastgesteld of dit tot enigerlei vorm van schade, gelijk de cliënte vordert, heeft geleid, anders dan het financieel nadeel als hierna overwogen.

5. De commissie is voorts van oordeel dat de omvang van de declaraties niet in verhouding staat tot de noodzakelijke werkzaamheden in een niet al te ingewikkelde echtscheidingszaak en de tijd die daar redelijkerwijze mee gemoeid mag zijn, zulks mede gelet op het resultaat dat de advocaat in deze zaak voor de cliënte heeft bewerkstelligd.

6. Naar het oordeel van de commissie heeft de advocaat, gelet op het voorgaande, dan ook bovenmatig en buitenproportioneel gedeclareerd. Hierin ziet de commissie aanleiding de declaraties van de advocaat te matigen. Nu echter de urenverantwoordingen door geen van partijen in het geding zijn gebracht, stelt dit de commissie voor een beoordelingsprobleem omdat niet exact, met inachtneming van het hierboven onder 4 en 5 overwogene, de door de advocaat bestede tijd kan worden beoordeeld. En dat betekent dat de gedeclareerde bedragen niet anders dan met een billijkheidsmaatstaf kunnen worden beoordeeld. Die maatstaf ligt besloten in het onder 4 en 5 overwogene en zou in beginsel kunnen leiden tot een matiging met een bedrag van € 10.000,–. Nu echter veel tijd is veroorzaakt door de wijze van communicatie van de cliënte en haar zus en zwager, waarvan de noodzaak niet is komen vast te staan, ziet de commissie aanleiding voormelde matiging te beperken tot een bedrag van € 5.000,–. Mitsdien zal uit het depotbedrag van € 20.288,07 een bedrag van € 15.288,07 aan de advocaat worden uitgekeerd en zal het resterende bedrag van € 5.000,– aan de cliënte worden gerestitueerd.

Nu de klacht van de cliënt ten dele gegrond wordt verklaard, ziet de commissie daarin aanleiding de advocaat te veroordelen tot vergoeding van de helft van het door de cliënte betaalde klachtengeld van
€ 102,50, derhalve een bedrag van € 51,25.

Bovendien dient de advocaat – overeenkomstig het reglement van de commissie – een bijdrage in de behandelingskosten van de commissie te voldoen.

De commissie ziet geen aanleiding voor het toekennen van enige schadevergoeding, omdat zij – zoals hiervoor is overwogen – in deze procedure niet kan vaststellen of de cliënte door toedoen van de advocaat schade heeft geleden.

Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie;

– verklaart de klacht van de cliënte ten aanzien van de hoogte van de declaraties gegrond en verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

– bepaalt dat de cliënte nog een bedrag van € 15.288,07 aan de advocaat is verschuldigd. Met inachtneming daarvan wordt het depotbedrag als volgt verrekend: aan de advocaat wordt een bedrag van € 15.288,07 overgemaakt en aan de cliënte wordt het restant van € 5.000,–gerestitueerd;

– bepaalt dat de advocaat overeenkomstig het reglement van de commissie een deel van het klachtengeld aan de cliënte dient te vergoeden, namelijk een bedrag van € 51,25;

– bepaalt dat de advocaat overeenkomstig het reglement van de commissie behandelingskosten aan de commissie verschuldigd. Deze behandelingskosten worden gematigd met 50%;

– wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, bestaande uit de heer mr. J. van der Groen, voorzitter, de heer mr. I.L. Haverkate en de heer H.W. Zuur, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. I.M. van Trier, secretaris, op 5 januari 2023.