Commissie: Advocatuur
Categorie: Declaratie
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
68528
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil Het geschil betreft de hoogte van de declaraties die de advocaat voor de door hem verrichte werkzaamheden bij de cliënt in rekening heeft gebracht. Standpunt van de cliënt De klachten van de cliënt zijn in de brief van zijn gemachtigde d.d. 7 juni 2012 en de bijbehorende bijlagen vermeld, waarvan de kern – kort en zakelijk – als volgt wordt weergegeven: De cliënt heeft zich tot de advocaat gewend met het verzoek ter zake van een echtscheiding zijn belangen te behartigen in de hoger beroep procedure. De advocaat heeft deze opdracht nooit schriftelijk bevestigd in een officiële opdrachtbevestiging; er is in deze slechts een eenzijdig intakeformulieringebracht. Daarin zijn bedragen vermeld die de cliënt niet heeft genoemd. Bij de intake heeft de cliënt de advocaat allerlei informatie overhandigd met betrekking tot zijn financiële status, onder meer belastingaanslagen. De cliënt heeft expliciet aangegeven dat hij gefinancierde rechtsbijstand wenste. Ook op verschillende andere momenten heeft de cliënt de advocaat verzocht om voor hem een toevoeging aan te vragen, omdat hij geen werkzaamheden op basis van een uurtarief kon betalen. De advocaat wist dat de cliënt op basis van een toevoeging reedsandere procedures voerde. Te laat, immers pas na de uitspraak in hoger beroep heeft de advocaat een toevoeging aangevraagd. Deze aanvraag is afgewezen daar de benodigde gegevens ontbraken en de procedure reeds geëindigd was. De cliënt verwijt de advocaat dat hij hem onvolledig heeft ingelicht dan wel heeft nagelaten hem te informeren over alle mogelijkheden van bekostiging van de verleende juridische bijstand. Voorts verwijt de cliënt de advocaat dat er geen toevoeging voor hem is aangevraagd, terwijl zijn financiële situatie daartoe alle aanleiding gaf. De cliënt heeft de declaraties van de advocaat tot een bedrag van € 2.978,63 onder protest voldaan. Een deel van de declaraties is niet betaald, dit bedrag is ook door de advocaat kwijtgescholden. Door niet met de cliënt te overleggen over de mogelijkheid van het verkrijgen van een toevoeging en door na te laten schriftelijk vast te leggen dat cliënt zogenaamd hiervan geen gebruik wenste te maken, heeft de advocaat gehandeld in strijd met de Gedragsregels van de Nederlandse Orde van Advocaten en is hij tekort geschoten in de op hem rustende zorgplicht. Tevens is de advocaat tekort geschoten in zijn verplichtingen om de aanvraag van een toevoeging tijdig in te dienen en te completeren. Aangezien de cliënt aantoonbaar voor een toevoeging in aanmerking kwam, heeft hij na aftrek van de eigen bijdrage ad € 100,–, een bedrag van € 2.878,63, ten onrechte aan de advocaat betaald. De cliënt verzoekt de commissie te bepalen dat (het kantoor van) de advocaat gehouden is aan hem te betalen een bedrag van € 2.878,63, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2012 tot aan de dag van voldoening. Standpunt van de advocaat Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar het verweer van de advocaat d.d. 5 oktober 2012 en 3 oktober 2012. In de kern komt het verweer van de advocaat op de klachten van de cliënt (thans nog) op het volgende neer. De cliënt heeft de advocaat tijdens de intake geen informatie overhandigd met betrekking tot zijn financiële status. De advocaat zelf heeft de kwestie van een toevoeging aangekaart. De cliënt zei dat hij niet op basis van een toevoeging wenste te procederen, waarop de advocaat heeft aangegeven dat hij de cliënt een tarief van € 150,– per uur in rekening zou brengen en de cliënt tevens een voorschot van € 600,– diende te betalen. De cliënt heeft de in rekening gebrachte bedragen zonder protest per kas voldaan. Vanaf januari 2011 heeft de cliënt, onder protest, op zijn verzoek iedere maand € 100,– betaald. Eerst bij brief d.d. 26 november 2011 heeft de cliënt de advocaat verzocht een toevoeging aan te vragen. De advocaat heeft toen terstond een toevoeging aangevraagd. Doordat het Hof de uitspraak – die zij op 20 december 2011 zou doen – heeft vervroegd tot 29 november 2011, kon de cliënt, nu de procedure door genoemde uitspraak was geëindigd, geen toevoeging meer krijgen. De procedure heeft meer tijd in beslag genomen dan verwacht daar de wederpartij incidenteel appel heeft ingesteld. De advocaat heeft zijn declaraties van de aanvang af sterk gematigd. Voorts heeft hij 2,7 uur niet in rekening gebracht en een onbetaald gebleven bedrag van € 871,– aan de cliënt kwijtgescholden. De advocaat verzoekt de commissie dan ook de klacht van de cliënt af te wijzen. Daarbij merkt hij voorts nog op dat bij eventuele toewijzing van de klacht naast de eigen bijdrage van € 100,– ook moet worden betrokken, het griffierecht, dat indien er sprake zou zijn geweest van een toevoeging € 263,– zou hebben bedragen. Beoordeling van het geschil Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende. De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
Ingevolge regel 24 van de Gedragsregels 1992 van de Nederlandse Orde van Advocaten is een advocaat bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat verplicht met zijn cliënt te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt hiervoor niet in aanmerking komt. Bovendien dient de advocaat wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp maar niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, dit op grond van deze regel schriftelijk vast te leggen. Dit om misverstanden te voorkomen en te bewerkstelligen dat de cliënt zich de consequenties van zijn keuze realiseert.
Hoewel de commissie niet gehouden is het onderhavige geschil te toetsen aan deze Gedragsregels, zal de commissie voornoemde regel – conform vaste jurisprudentie van de commissie – mede hanteren als richtlijn voor het invullen van bovengenoemde maatstaf voor het handelen van de advocaat.
De advocaat stelt dat de cliënt tijdens het intakegesprek te kennen heeft gegeven dat hij niet op toevoegingsbasis wilde procederen. De cliënt heeft deze stelling gemotiveerd betwist; volgens hem heeft hij de advocaat herhaaldelijk verzocht een toevoeging voor hem aan te vragen. Nu de advocaat zijn stelling tegenover deze gemotiveerde betwisting door de cliënt niet aannemelijk heeft gemaakt en schriftelijke vastlegging overeenkomstig art 24 van de Gedragsregels 1992 is uitgebleven, zal de commissie deze stelling als onvoldoende onderbouwd passeren. Het enkele, eenzijdig door de advocaat ingevulde intakeformulier en besprekingsverslag kan daar niet aan afdoen. Voorts is van belang dat is komen vast te staan dat de cliënt in andere procedures gebruik maakte van gefinancierde rechtsbijstand en de cliënt ook voor de door de advocaat gevoerde procedure wel in aanmerking kwam voor een toevoeging. Gelet op het voorgaande is de commissie van oordeel dat de advocaat niet heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. De omstandigheid dat de cliënt een deel van de declaraties van de advocaat heeft betaald, doet hier niet aan af, nu ter zitting genoegzaam is gebleken dat de cliënt de betalingen heeft verricht in afwachting van een toevoeging en teneinde te voorkomen dat de advocaat door niet betalen in een belangrijke fase van de procedure zijn werkzaamheden zou staken.
De klacht van de cliënt is derhalve gegrond waarbij de commissie zal bepalen dat de advocaat een deel van het door de cliënt reeds aan de advocaat betaalde bedrag zal dienen te restitueren. De cliënt heeft gesteld dat hij, indien hij middels een toevoeging had kunnen procederen, slechts de eigen bijdrage verschuldigd zou zijn geweest. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en het verhandelde ter zitting zal de commissie de eigen bijdrage naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op een bedrag van € 600,–. De advocaat heeft niet, althans onvoldoende weersproken gesteld dat tevens met het griffierecht ad € 263,– rekening moet worden gehouden. Na aftrek van genoemde € 600,–. en € 263,– zal de commissie bepalen dat de advocaat een bedrag van € 2.100,63 aan de cliënt zal moeten restitueren. Bovendien dient de advocaat – overeenkomstig het reglement van de commissie – een bijdrage van € 115,– in de behandelingskosten aan de commissie te voldoen Hiermee is naar het oordeel de cliënt voldoende gecompenseerd. Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft – naar het oordeel van de commissie – geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing De commissie: – bepaalt dat de advocaat een bedrag van € 2.100,63 aan de cliënt dient te restitueren;
– bepaalt dat de advocaat overeenkomstig het reglement van de commissie aan de cliënte een bedrag van € 50,- klachtengeld moet betalen; – overeenkomstig het reglement van de commissie is de advocaat aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag van € 115,– verschuldigd. – wijst het meer of anders verzochte af. Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, op 8 november 2012.