Advocate mocht ervan gaan dat het de bedoeling was van cliënte de woning tegen de vastgestelde waarde in de verdeling te betrekken

  • Home >>
  • Advocatuur >>
De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Advocatuur    Categorie: dienstverlening/ bejegening    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 190980/204004

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Consument meent dat de kwaliteit van advocate in haar doen en laten niet optimaal was. Consument vindt dat zij financiële schade heeft geleden, omdat advocate de onjuiste waardeontwikkeling van het huis in de verdeling heeft opgenomen. De commissie oordeelt dat advocate heeft gehandeld, zoals ieder ander redelijke advocaat gehandeld zou hebben. Advocate heeft gekeken naar de uitlatingen van consument en daarvan is het redelijk dat zij heeft opgemaakt dat vastgestelde waarde in de verdeling betrokken werd. De klacht wordt ongegrond verklaard.

De uitspraak

Behandeling van het geschil
De Geschillencommissie Advocatuur (verder te noemen: de commissie) heeft bij tussenadvies d.d. 23 juni 2023 de eindbeslissing aangehouden. De inhoud van dit tussenadvies moet als hier ingevoegd worden beschouwd.

De voortzetting van de behandeling heeft plaatsgevonden op 29 september 2023 te Den Haag.

De commissie heeft kennisgenomen van de na het tussenadvies overgelegde stukken.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Partijen zijn digitaal ter zitting verschenen. De cliënte is verschenen samen met de heer [naam], zwager van de cliënte.

Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat en de schade die de cliënte stelt te hebben geleden door toedoen c.q. nalaten van de advocaat.

Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De advocaat heeft bij de uitvoering van haar werkzaamheden in het kader van de echtscheidingsprocedure van de cliënte niet de zorgvuldigheid betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht, nu zij de voormalig gezamenlijke woning van de cliënte en haar ex-partner voor een te laag bedrag in de verdeling heeft gebracht zonder dat zij deze waarde met de cliënte besproken heeft. Zij heeft zich ten onrechte gebaseerd op een verdelingswaarde die de eerste advocaat die de cliënte bijstond heeft voorgesteld.
Deze verdelingswaarde van de gezamenlijke woning is echter gedaan in een andere context, namelijk het maken van afspraken buiten rechte om, en in een andere tijd toen de waardeontwikkeling in de woningmarkt nog gematigd was. De advocaat heeft de exponentiële waardeontwikkeling van de woningmarkt in de jaren 2019 en 2020 niet gesignaleerd, als gevolg waarvan de cliënte schade heeft geleden ten belope van € 25.000,–. Mocht de commissie deze vordering afwijzen dan vordert de cliënte subsidiair een schadevergoeding van € 14.500,– en meer subsidiair vordert de cliënte € 250,– schadevergoeding nu de advocaat ten onrechte de woning in de verdeling heeft gebracht voor € 257.000,–, terwijl de woning was getaxeerd op € 257.500,–.

Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De advocaat was er stellig van overtuigd dat de cliënte haar ex-man de woning gunde, omdat zij wilde dat de woning een veilige haven bleef voor haar kinderen. Uit de stukken van de eerste advocaat, alsmede uit het gedrag en de houding van de cliënte heeft de advocaat afgeleid dat het de bedoeling van partijen was dat de man de woning mocht overnemen tegen de destijds in 2018 getaxeerde waarde. De advocaat bestrijdt dat er geen overeenstemming was over de waarde(bepaling). De cliënte was zeer wel in staat om op haar eigen belangen te letten. De advocaat erkent dat er geruime tijd ligt tussen de datum van de indiening van het verzoekschrift en de afhandeling van de zaak, maar dit doet niet af aan het uitgangspunt dat het steeds de bedoeling was dat de woning naar de man ging voor de overeengekomen verdelingswaarde.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de
advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld, zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en
redelijk handelende advocaat.

Door de cliënte is ter zitting aangevoerd dat zij bij de advocaat heeft aangegeven dat de waarde van de woning gestegen zou kunnen zijn en wellicht een nieuwe taxatie nodig zou zijn. De advocaat zou hierop hebben geantwoord dat dit niet zinvol is en de waarde slechts een paar honderd euro zou zijn gestegen. Door de advocaat is aangegeven dat zij zich niet kan voorstellen een dergelijke uitspraak over de woningwaarde te hebben gedaan; zij heeft daar immers helemaal geen verstand van. Uit de stukken is niet gebleken dat de cliënte heeft aangegeven een nieuwe taxatie te willen en evenmin dat hierop door de advocaat afwijzend is gereageerd. Nu van deze stelling van de cliënte geen bewijs is, moet het ervoor gehouden worden dat hiervan geen sprake is geweest.

Uit de stukken blijkt evenmin dat de cliënte op enig moment gedurende de langlopende procedure heeft aangegeven het niet eens te zijn met de getaxeerde waarde van de woning van € 257.500,–. De cliënte heeft wel uitvoerig en gedetailleerd gereageerd op andere onderdelen betreffende de echtscheidingsprocedure en voorstellen van de wederpartij. Zij was hier zeer nauw bij betrokken en goed van op de hoogte, onder andere door de ontvangst van concept-processtukken. Het had dus voor de hand gelegen dat de cliënte ook voor wat betreft dit onderdeel van de echtscheidingsprocedure, de verdelingswaarde van de echtelijke woning, zelf aan de advocaat had aangegeven dat de eerder voorgestelde prijs voor haar niet langer reëel was. Dit heeft zij op geen enkele aantoonbare wijze gedaan. De uitlatingen van de cliënte dat zij graag wilde dat de woning naar haar ex-partner zou gaan en niet verkocht hoefde te worden, geven des te meer aanleiding om te veronderstellen dat zij (nog steeds) akkoord was met de eerder vastgestelde waarde van € 257.500,–.

De advocaat had er goed aan gedaan alle onderdelen van het voorstel opnieuw met de cliënte door te spreken en schriftelijk vast te leggen, nadat zij het dossier van een voorganger had overgenomen, zodat voor de advocaat vaststond dat de cliënte hiermee nog steeds kon instemmen.

Dat zij dit niet heeft gedaan, maakt niet dat de klacht gegrond is, aangezien de advocaat – gelet op de uitlatingen van de cliënte over het willen behouden van de woning voor haar kinderen en het op geen enkele wijze ter sprake brengen van de in haar ogen te lage waarde van de woning – ervan uit mocht gaan dat het de bedoeling was van de cliënte de woning tegen de vastgestelde waarde in de verdeling te betrekken.

De advocaat heeft erkend dat de woning ten onrechte in de verdeling is ingebracht voor een bedrag van
€ 257.000,– terwijl de woning zoals hiervoor overwogen was getaxeerd op € 257.500,–. Dit is strikt genomen niet juist, maar deze ‘rekenfout’ is van dermate (financieel) ondergeschikt belang dat hierdoor niet kan worden geconcludeerd dat de advocaat niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Ook een (gedeeltelijke) gegrondverklaring van de klacht wordt hierdoor dan ook niet gerechtvaardigd. De commissie zal de advocaat wel verplichten het door de cliënte hierdoor geleden nadeel van € 250,– te vergoeden.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht ongegrond;
– wijst af de primaire en subsidiaire vordering van de cliënte;
– verplicht de advocaat binnen 14 dagen na de verzenddatum van dit bindend advies aan de cliënte te vergoeden een bedrag van € 250,–.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, bestaande uit de heer mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mevrouw mr. H.M.J. van den Hurk, de heer mr. P. Rijpstra, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 29 september 2023.