Afgesproken was dat de consument een bepaald bedrag zou bijdragen aan de reparatie van de stuurinrichting. Dat daarna nog nadere afspraken zijn gemaakt, is niet vast komen te staan.

  • Home >>
  • Waterrecreatie >>
De Geschillencommissie




Commissie: Waterrecreatie    Categorie: HISWA Voorwaarden Bemiddeling Vaartuigen    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 69424

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil heeft betrekking op de bemiddeling bij de verkoop van het vaartuig van de consument.   De consument heeft de klacht op 9 juli 2012 per e-mail voorgelegd aan de ondernemer.   Standpunt van de consument   Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.   De ondernemer heeft bemiddeld bij de verkoop van het vaartuig van de consument. Met de ondernemer is afgesproken dat de consument na de verkoop van de boot een netto bedrag van € 187.720,– zou ontvangen. Daarin zijn de kosten van een reparatie verwerkt. In de e-mail van 16 mei 2012 is dat bedrag bevestigd. Daarnaast is in de Verklaring na de proefvaart en keuring van 4 mei 2011 letterlijk het volgende opgenomen: “Enige meerkosten anders dan het geofferde bedrag door [naam bedrijf] zal niet door de verkoper worden gedragen. Het e.a. overeengekomen tussen verkoper en [naam bedrijf].” Desondanks is door de ondernemer zonder enig overleg een bedrag van € 453,– ingehouden op het afgesproken bedrag. De consument wenst dat bedrag nog van de ondernemer te ontvangen, maar de ondernemer weigert dat te betalen.   In reactie op het standpunt van de ondernemer stelt de consument het volgende.   Op 16 juni 2012 is inderdaad gesproken over mogelijke technische oplossingen, maar niet over wie de kosten daarvan zou dragen. Na afloop heeft de consument tegen de ondernemer gezegd dat hij nog steeds uitgaat van de afspraak over het nettobedrag van 16 mei 2012.   De consument heeft zijn meldingsplicht niet verzaakt, zoals de ondernemer stelt. Over het trillen van het roer heeft de consument nooit geheimzinnig gedaan. Integendeel, al tijdens de proefvaart heeft de consument gezegd dat hij 10 jaar lang veilig heeft gevaren met dat trillen. Omdat de ondernemer heeft gesuggereerd dat er wellicht schade is gevaren, heeft de consument zijn verzekeraar ingeschakeld. De expert van de verzekeraar kwam vervolgens tot de conclusie dat er geen schade was gevaren. Van het verhalen van een constructiefout op de verzekeraar is derhalve geen sprake. Voor zover de consument wist, stond het schip tijdens het onderzoek nog op de kant, maar kennelijk was dat niet zo. Dat neemt niet weg, dat de consument geen opdracht heeft gegeven het schip weer uit het water te halen. Er was ook geen rekening voor gekomen, totdat de consument de geschillencommissie inschakelde.   De consument verlangt betaling van een bedrag van € 453,– door de ondernemer.   Standpunt van de ondernemer   Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.   De consument komt terug op overeengekomen mondelinge afspraken, zoals besproken op 16 juni 2012 te kantore van de ondernemer in het bijzijn van de consument, de koper en het bedrijf dat de werkzaamheden zou uitvoeren. Dit in afwijking van hetgeen was vastgelegd in de Verklaring na de proefvaart en keuring van 14 mei 2012, omdat het wezenlijke gebrek aan het roersysteem nog steeds niet was opgelost en dat voor levering van de boot aan de koper alsnog moest gebeuren.   De consument heeft verzwegen dat zijn schip een ondeugdelijke stuurinrichting heeft en dat dit mede een constructiefout was van de werf. Deze belangrijke informatie had de consument voorafgaand aan de verkoopopdracht aan de ondernemer moeten melden. Dat is niet gebeurd en pas bij de keuring is deze constructiefout naar voren gekomen. De consument heeft dus zijn meldingsplicht verzaakt.   De consument heeft geprobeerd deze constructiefout te verhalen op zijn verzekering. Hiervoor heeft de verzekeringsexpert de constructie bekeken, waarvoor de boot in opdracht van de expert en de consument uit het water moest worden gehaald. Voor deze extra kosten heeft de ondernemer de consument een factuur laten toekomen op 22 juli 2012 voor een bedrag van € 459,99, welke factuur door de consument nog steeds niet is voldaan. Dat bedrag wenst de ondernemer per ommegaande te ontvangen.   Dat de consument nog een bedrag van € 453,– tegoed heeft van de ondernemer wordt door de ondernemer op grond van het bovenstaande betwist. Alles is afgewikkeld conform de gemaakte afspraken.   Beoordeling van het geschil   De commissie heeft het volgende overwogen.   In geschil is een bedrag van € 453,–. De consument stelt dat de ondernemer dat bedrag ten onrechte op de door hem te ontvangen verkoopprijs heeft ingehouden. De ondernemer heeft een andere opvatting.   De commissie stelt vast dat partijen op 4 mei 2012 in een “Verklaring na de proefvaart en keuring 4 mei 2012” (hierna: Verklaring) duidelijke afspraken hebben gemaakt. Ten aanzien van de stuurinrichting is afgesproken dat deze gerepareerd c.q. verholpen wordt conform de offerte van [naam bedrijf] van 15 mei 2012. Verder vermeldt deze verklaring: “Enige meerkosten anders dan het geofferde bedrag door [naam bedrijf] zal niet door de verkoper worden gedragen. Het e.a. overeengekomen tussen verkoper en [jachtmakelaar].” De Verklaring is getekend door de consument (als verkoper), de koper en de ondernemer. Uit de Verklaring leidt de commissie af dat op dat in ieder geval tussen de consument en de ondernemer is afgesproken dat de consument met betrekking tot de stuurinrichting niet meer zou betalen dan op 15 mei 2012 door het voor de reparatie ingeschakelde bedrijf was geoffreerd. Omdat de koper de Verklaring ook heeft getekend, lijkt deze afspraak ook te gelden voor de koper, maar de commissie kan zich daar verder niet over uitlaten, nu het geschil ziet op de relatie tussen de consument en de ondernemer.   Het is de commissie verder gebleken dat partijen nadere afspraken hebben gemaakt in hun e-mailcorrespondentie van 16 mei 2012. Daaruit blijkt dat onder meer dat de offerte van het voor de reparatie ingeschakelde bedrijf € 1.560,– inclusief BTW bedraagt en dat de ondernemer voorstelt de helft van dat bedrag voor zijn rekening te nemen (via verrekening met de courtage). Uit het antwoord van de consument blijkt dat deze met dat voorstel akkoord gaat. Nu de commissie geen kennis heeft van stukken waaruit iets anders blijkt, gaat zij ervan uit dat op 16 mei 2012 tussen partijen is afgesproken dat de consument een netto bedrag van € 187.720,– zou ontvangen. In dat bedrag is betaling van de courtage aan de ondernemer, alsmede betaling van het deel dat de consument zou bijdragen aan de reparatie van de stuurinrichting inbegrepen. Dat is het bedrag waar de consument in de onderhavige procedure aanspraak op maakt.   De ondernemer heeft aangegeven dat er na 16 mei 2012 nog nieuwe afspraken zijn gemaakt tussen partijen, welke er toe moeten leiden dat een bedrag van € 453,– in mindering dient te komen op het bedrag van € 187.720,– dat de consument zou ontvangen. Op zichzelf is het heel goed mogelijk dat partijen terugkomen op eerder gemaakte afspraken of daar een aanvulling op afspreken. In dit geval stelt de consument echter dat er van andere of nadere afspraken na 16 mei 2102 geen sprake is. Waar de ondernemer zelf al stelt dat het een mondelinge afspraak betreft, kan de commissie als onweersproken vaststellen dat partijen een andere afspraak niet op schrift hebben gesteld. Bij gebreke van zo’n schriftelijke vaststelling zal degene die zich beroept op de mondelinge afspraak het bestaan ervan aannemelijk moeten maken. De ondernemer is daar naar het oordeel van de commissie niet in geslaagd. De enkele stelling van de ondernemer is daarvoor onvoldoende, te meer daar de consument deze gemotiveerd heeft weersproken. De commissie acht derhalve niet aannemelijk geworden dat na 16 mei 2012 tussen de consument en de ondernemer is afgesproken dat de consument nog meer geldelijk zou bijdragen aan de reparatie van stuurinrichting.   Andere verweren van de ondernemer kunnen dat oordeel niet anders maken. Dat de consument niet aan zijn meldingsplicht ten aanzien van de gebreken aan de stuurinrichting zou hebben voldaan, zoals de ondernemer stelt, is in het kader van dit geschil niet relevant. De gebreken aan de stuurinrichting waren op 4 en 16 mei 2012 reeds bekend. Sterker nog zij waren juist de aanleiding om op 4 en 16 mei 2012 hierover afspraken te maken. Een reden om een extra bedrag van € 453,– bij de consument in rekening te brengen, kan daaraan daarom niet ontleend worden. Dat laatste geldt eveneens voor de stelling van de ondernemer dat de consument heeft geprobeerd de constructiefout van de stuurinrichting op zijn verzekeraar te verhalen. In de relatie tussen consument en ondernemer is dat niet van belang.   Ten aanzien van de factuur voor het uit het water halen van de boot d.d. 22 juli 20012 ad € 459,99 heeft de commissie al in een eerder stadium geoordeeld dat de consument de opdracht tot het uit het water halen heeft gegeven aan een derde bedrijf, zodat een eventueel geschil over de betaling ervan een geschil is tussen de consument en dat derde bedrijf. In het kader van dit geschil kan de commissie daarover alleen oordelen dat de consument dat bedrag niet verschuldigd is aan de ondernemer.   Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is.   Derhalve wordt als volgt beslist.   Beslissing   De ondernemer betaalt aan de consument een vergoeding van € 453,–. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies.   Indien betaling niet tijdig plaatsvindt, betaalt de ondernemer bovendien de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de verzenddatum van het bindend advies.   De consument is geen bedrag van € 459,99 aan de ondernemer verschuldigd.   Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 125,– aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.