Commissie: Advocatuur Zakelijk
Categorie: Opdracht
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
62040
De uitspraak:
Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de toepasselijke algemene voorwaarden van de advocaat waarnaar wordt verwezen in de door [naam advocaat]. d.d. 23 april 2010 gestuurde opdrachtbevestiging, waarbij partijen zich voor de beslechting van alle geschillen ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en/of uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, onderwerpen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie). Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle – zoals hiervoor omschreven – geschillen zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement). De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede mannen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Als plaats van arbitrage is Utrecht vastgesteld. Standpunt eiseres Voor het standpunt van eiseres verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het betoog van eiseres op het volgende neer. [Naam cliënte]. (hierna: de cliënte) heeft zich tezamen met [naam tweede ondernemer]. en [naam derde ondernemer], die allen vorderingen hadden op [naam advocaat, handelende onder de naam [naam advocatenkantoor], gewend tot [naam advocatenkantoor] (hierna: het kantoor) met het verzoek voor de incasso van de vorderingen te willen zorg dragen. Later is [naam vierde ondernemer] daar met een vordering bijgekomen. Het kantoor is vanaf de aanvang gevraagd de incassowerkzaamheden voor de gezamenlijke schuldeiseressen te combineren. De cliënte heeft [naam advocaat] (hierna: de advocaat) ook meermalen meegedeeld dat zij met het oog op de kosten, alleen zou doorgaan met de zaak als de andere schuldeiseressen dat ook zouden doen. Omdat de advocaat in zijn mail van 28 april 2010 aangaf dat het om een bedrag van € 975,– ging, is de cliënte er daarom van uitgegaan dat voor ieder afzonderlijk, de kosten – gedeeld door vier – ca. € 250,– zouden bedragen. De advocaat is de zaken evenwel apart gaan behandelen en declareren. Hoewel de cliënte er rekening mee hield dat er nog kosten bij zouden kunnen komen, was het uiteindelijk gedeclareerde en betaalde bedrag van € 2.259,21 een onbegrijpelijk hoog honorarium, zonder dat er van enig resultaat sprake is geweest. De cliënte is ook niet tevreden met de dienstverlening van de advocaat, die fouten heeft gemaakt. Het verstekvonnis is niet geëxecuteerd en de beslaglegging heeft tot niets geleid. Als de cliënte had geweten dat de kosten zo hoog zouden uitvallen, zou zij zich niet voor een vordering van ca. € 1.200 tot het kantoor hebben gewend. In het arbitraal vonnis van 27 juli 2011 met de advocaat als eiser en [naam tweede ondernemer] als verweerster, heeft de commissie overwogen dat [naam tweede ondernemer] als gevolg van het inadequaat optreden van de advocaat, schade heeft geleden. Rekening houdend met die overweging heeft de cliënte na het wijzen van dat vonnis met de advocaat tot een schikking proberen te komen, maar dat is niet gelukt. Omdat de cliënte er steeds vanuit is gegaan dat de kosten door meerdere schuldeiseressen zouden worden gedragen en zij aanvankelijk met drie schuldeiseressen waren, ziet zij als oplossing van het geschil dat het kantoor 2/3 van het bedrag van € 2.259,21 aan de cliënte terugbetaalt, dat is ca. € 1.500. De cliënte verzoekt de commissie op grond van het voorgaande haar ten laste van het kantoor een vergoeding toe te kennen van € 1.500,–. Standpunt verweerster Voor het standpunt van verweerster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het verweer op het volgende neer. De cliënte heeft zich in verband met – kort gezegd – vorderingen op [naam advocatenkantoor], met drie andere schuldeiseressen van [naam advocaat], in april 2010 tot de advocaat gewend. De advocaat heeft de cliënte ter zake van de incasso van die vorderingen rechtsbijstand verleend. Omdat tussen de vorderingen geen samenhang bestond, was het juridisch gezien niet mogelijk dat de partijen gezamenlijk zouden optreden. De advocaat heeft een van hen ook afgeraden haar vordering in te stellen om te vermijden dat voor een kleine vordering hoge kosten zouden worden gemaakt. Er zijn namens drie verschillende partijen beslagrekesten en dagvaardingen opgesteld. De advocaat kon ten tijde van de beslaglegging niet weten dat het onroerend goed geen verhaal zou bieden. Behandeling van het geschil Op 27 februari 2012 heeft te Utrecht de mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van de arbiters, bijgestaan door de [naam secretaris] fungerend als plaatsvervangend secretaris. Partijen hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ter zitting hun standpunten toe te lichten, de cliënte vertegenwoordigd door haar directeur, [naam directeur], en de [naam gemachtigde] door de advocaat om deze ter zitting te vertegenwoordigen. Beoordeling van het geschil Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende. De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Uit de overgelegde producties blijkt de commissie dat de advocaat, nadat hij benaderd was om de vier incassovorderingen jegens hetzelfde advocatenkantoor te behandelen, deze zaken apart in behandeling heeft genomen en de beslag- en andere kosten apart heeft gedeclareerd. Uit de stukken blijkt niet dat daaromtrent met de cliënte duidelijk is gecommuniceerd. Zoals ook uit de overwegingen in het vonnis van de rechtbank [plaatsnaam] d.d. 10 mei 2011 inzake [Advocatenkantoor/naam vierde ondernemer] blijkt, is integendeel door de advocaat nagelaten duidelijke afspraken omtrent de afwikkeling van de kosten te maken. In de zaak van de cliënte waarover de commissie thans moet oordelen, blijkt evenmin van een duidelijke afspraak omtrent het dragen van de kosten van de juridische bijstand, waaronder beslaglegging en het voeren van een procedure. Uit het door de advocaat overgelegde uittreksel van het kadaster d.d. 9 maart 2011 blijkt dat het pand (waar het advocatenkantoor van de debiteur was gevestigd) op 23 april 2010 belast is met een hypotheek van € 700.000,– en dat door de advocaat voor drie crediteuren gezamenlijk, op dezelfde datum, te weten op 26 mei 2010 om 9.00 uur, beslag is gelegd. Deze producties wijzen eerder op een gezamenlijk en gelijktijdig optreden van de crediteuren dan op een afspraak omtrent een gescheiden opdracht tot dienstverlening aan iedere cliënte. Weliswaar heeft de advocaat in de brief van 12 mei 2010 aan de cliënte meegedeeld dat hij zijn werkzaamheden slechts op basis van het door hem gehanteerde tarief kon verrichten, maar de advocaat heeft de cliënte niet expliciet meegedeeld dat de kosten van de te verrichten werkzaamheden niet, of niet meer, door drie zouden worden gedeeld. Voorts blijkt uit de brief van 12 januari 2011 aan de cliënte van wetenschap bij de advocaat dat het pand was aangekocht voor 6 ton en er weinig of geen overwaarde was. Desondanks heeft de advocaat, ook ten behoeve van de cliënte, beslag gelegd en daar kosten voor gemaakt. Niet is gebleken dat hierover tussen de advocaat en de cliënte overleg is geweest, waarvoor reden was, gezien de te maken afweging tussen het gevorderde bedrag en de voor de incasso daarvan te maken kosten, alsmede het kadastraal bericht d.d. 30 juni 2010 dat wees op geen, danwel weinig, overwaarde van het onroerend goed. Daarin is vermeld dat de koopsom van het onroerend goed dat verhaal moest bieden, € 600.000 bedroeg, welk bedrag lager is dan het hypotheekbedrag. De cliënte heeft ook weersproken dat tussen haar en de advocaat overleg is gevoerd en van dit overleg blijkt ook niet uit de stukken. Aangezien het gevorderde bedrag in deze niet meer dan ca. € 1.200,– bedroeg, had de advocaat de cliënt, naar het oordeel van de commissie, toch op zijn minst expliciet moeten informeren dat de werkzaamheden van de advocaat en de kosten dit bedrag zouden gaan overschrijden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de commissie reeds tot de slotsom dat de advocaat in deze niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. De commissie is daarbij met de cliënte voorts van oordeel dat een declaratie van 3 uur per zaak, oftewel in totaal 9 uur, in vrijwel identieke zaken, rijkelijk ruim is. De commissie ziet hierin reden het door de advocaat gedeclareerde en door de cliënte onder protest betaalde bedrag te matigen met een bedrag van € 1.200,–. Naar het oordeel van de commissie is de cliënt hiermee voldoende gecompenseerd en zal het overige door de cliënt gevorderde dan ook afwijzen. De commissie zal voorts de advocaat als de voor het merendeel in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 416,50 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt de cliënte geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens de advocaat te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat de cliënte ter zake van de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt de advocaat tot betaling van deze kosten aan de cliënte. Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing De commissie: verklaart de klacht gegrond en veroordeelt de advocaat om aan de cliënte te voldoen een bedrag van € 1.200,–; veroordeelt de advocaat voorts in de kosten van deze arbitrage, aan de zijde van de cliënte vastgesteld op € 416,50 aan honorarium en verschotten van de arbiters; wijst het meer of anders gevorderde af. Dit arbitraal vonnis is gewezen te Utrecht op 13 april 2012 door de Geschillencommissie Advocatuur.