Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: onzorgvuldigheid/ schadevergoeding
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
196405/216803
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De zoon van klagers is opgenomen geweest bij de zorgaanbieder voor een behandeling tegen obstipatie en voedingsmoeilijkheden. Klagers stellen dat de behandeling onzorgvuldig en onvoldoende is geweest en geen resultaat heeft opgeleverd. Klagers hebben de zorgaanbieder aansprakelijk gesteld, welke aansprakelijkstelling door de zorgaanbieder is afgewezen. Klagers verzoeken de commissie een schadevergoeding toe te kennen van € 25.000,–.
De uitspraak
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Ter zitting werd cliënt bijgestaan door de heer en mevrouw [naam].
Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door mevrouw mr. [naam], jurist, mevrouw drs. [naam] en mevrouw drs. [naam], kinderartsen.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 5 september 2023 te Utrecht.
De commissie heeft het volgende overwogen.
Beoordeling
Klagers stellen dat hun zoon door de onzorgvuldige handelwijze van de zorgaanbieder fysieke en psychische schade heeft ondervonden en eisen van de zorgaanbieder de maximale schadevergoeding van € 25.000,–.
Toetsingskader
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor de zorgaanbieder voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de zorgaanbieder moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de zorgaanbieder zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen, kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de behandelend arts zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de zorgovereenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en (de zoon van de) klagers moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
De commissie zal de klachten van klagers, afgezet tegen het hierboven geschetste toetsingskader, beoordelen.
Klagers hebben gesteld dat de zorgaanbieder ernstig tekort is geschoten in de medische en verpleegkundige behandeling van hun zoon. De zorgaanbieder heeft dit gemotiveerd betwist.
De zoon van klagers is op 30 augustus 2022 gezien op de SEH van de zorgaanbieder. Op 31 augustus 2022 is hij opgenomen bij de zorgaanbieder.
Het nalatig handelen dat klagers de zorgaanbieder verwijten ziet allereerst op het feit dat zij op 30 augustus 2022 op de SEH niet adequaat zijn geholpen, maar lang hebben moeten wachten. Wat betreft de medische verwijten stellen klagers dat al eerder tijdens de opname onderzoek naar de ontlasting had moeten plaatsvinden en dat er een röntgenfoto van de buik gemaakt had moeten worden. Daarnaast dat de tijdens de behandeling geplaatste sonde niet goed heeft gezeten en dit eerder had kunnen worden geconstateerd als dit vaker was gecontroleerd. Verder menen klagers dat de bacteriële infectie die naar voren kwam, nadat ontlastingsonderzoek is ingezet veel eerder geconstateerd had kunnen worden en niet goed behandeld is. Ook heeft slokdarmonderzoek veel te lang geduurd. Tot slot klagen zij over de ruwe bejegening door de radioloog tijdens het maken van een slikfoto.
In de brief aan klager van 18 april 2023 heeft de zorgaanbieder uitvoerig en gemotiveerd bovengenoemde klachtonderdelen besproken en weerlegd.
Naar het oordeel van de commissie zijn er geen aanwijzingen waaruit blijkt dat er sprake was van een tekortkoming in de zorgverlening aan de zoon van klagers. De commissie is van oordeel dat het moeten wachten op de SEH op 30 augustus 2022 vervelend is, maar niet aan de zorgaanbieder is aan te rekenen en derhalve geen verwijtbare handeling oplevert. Wat betreft de medische behandeling is niet gebleken dat noodzakelijk onderzoek achterwege is gebleven, wel verricht onderzoek naar de medische toestand van de zoon van klagers onzorgvuldig dan wel onvolledig is geweest dan wel dat na de opname niet de juiste zorg is ingezet. Dat klagers, gelet op de klachten van hun zoon, liever hadden gezien dat meer en sneller onderzoek was verricht, is vanuit hun positie op zichzelf begrijpelijk. De zorgaanbieder heeft echter gemotiveerd en onderbouwd toegelicht dat, gelet op de aard van de klachten, zorgvuldig en conform de medische standaard is gehandeld.
Dat dit inhield dat de resultaten van de ingezette behandelwijze afgewacht moest worden, alvorens nieuwe stappen te zetten, heeft tot frustratie bij klagers geleid, maar is vanuit medisch oogpunt de juiste route. Ander – en meer – onderzoek was in deze fase niet zinvol. Wat betreft de verkeerd geplaatste sonde die volgens klagers niet (tijdig) is geconstateerd, kan de commissie de zorgaanbieder eveneens volgen in diens betoog dat de locatie van de sonde niet (telkens) met behulp van röntgenfoto gemonitord kan worden. Dat de sonde op enig moment te hoog heeft gezeten, is vervelend, maar dit is niet te wijten aan verkeerd medisch handelen.
Voor zover de klacht betrekking heeft op de geconstateerde bacteriële infectie is niet vast komen te staan dat er een verband bestaat tussen de aanwezigheid van de bacterie, de medische aandoening en de behandeling. Ook ten aanzien van dit onderdeel is derhalve evenmin sprake van verwijtbaar handelen door de zorgaanbieder. De commissie acht deze klachtonderdelen van klagers ongegrond.
Het klachtonderdeel ten aanzien van de bejegening door de radioloog leidt evenmin tot gegrondverklaring van de klacht. De radioloog is op initiatief van de zorgaanbieder zelf na het incident aangesproken op de gang van zaken tijdens het onderzoek en voor zijn gedrag zijn aan klagers excuses gemaakt. Hiermee is dit klachtonderdeel voldoende afgehandeld door de zorgaanbieder.
De commissie is, gelet op de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, van oordeel dat er geen grond bestaat voor de door klagers getrokken conclusie dat het verloop van het ziektebeeld van de zoon van klagers te wijten zou zijn geweest aan een onzorgvuldige medische behandeling.
Alles overziende is de commissie van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de zorgaanbieder niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelende zorgaanbieder in dezelfde situatie zou hebben gehandeld. De commissie zal de klachten ongegrond verklaren.
Schadevergoeding
Nu de commissie geen verwijtbare tekortkoming van de zorgaanbieder heeft vastgesteld, zal het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht ongegrond;
– wijst af het verzoek tot schadevergoeding.
Het door de cliënt verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, de heer drs. G.J. van der Burg, de heer mr. M.H.J.N. van Berckel Smit, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 5 september 2023.