Afwezigheid onderbouwing eindafrekening leidt tot wijziging jaarverbruik

De Geschillencommissie




Commissie: Warmtelevering    Categorie: Overeenkomst    Jaartal: 2017
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 108764

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Bij de consument is naar zijn mening een onredelijk hoog bedrag in rekening gebracht. Het verbruik kon nooit zo hoog zijn en de ondernemer heeft geen rekening gehouden met de warmtekostenverdeling. De ondernemer legt de warmtekostenverdeling uit en voert aan dat het verbruik van de consument niet uitzonderlijk hoog is. De commissie oordeelt dat de ondernemer niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht. De consument kan dit in redelijkheid niet hebben verbruikt. De klacht is gegrond.

De uitspraak

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de jaarafrekening van energiekosten over 2015 van in totaal € 1.738,34.

De consument heeft op 22 juli 2016 de klacht aan de ondernemer voorgelegd.

Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.

Er is sprake van een onrealistisch hoge warmteafrekening over 2015 en overigens ook van een onrealistisch hoog gemeten warmteverbruik over 2016. Over 2015 heeft de ondernemer een bedrag van € 1.738,– aan warmtekosten berekend. Uit ons eigen onderzoek blijkt het stookgedrag van de consument zuinig te zijn en daarbij behoort een bedrag van € 731,–. De ondernemer geeft als enige verklaring een (2,4 maal) bovengemiddeld onzuinig stookgedrag aan van de consument. De ondernemer weigert verder onderzoek te doen. Door de wijze van berekenen en meten van het warmteverbruik handelt de ondernemer op diverse punten in strijd met de Warmtewet. Wij hebben de ondernemer aangeboden om het gemiddelde warmteverbruik in het complex van € 940,– te hanteren als hij niet in staat is om het werkelijke warmteverbruik te meten en te berekenen. Over de jaren voor 2015 kreeg de consument altijd geld terug. Er is sprake van blokverwarming en leidingverlies, waarbij verder met de ongunstige ligging van de woning van de consument geen rekening is gehouden (doordat er geen correctiefactor is gehanteerd). De ondernemer houdt geen rekening met de individuele warmteproblematiek binnen de bestaande methode voor de blokverwarming. Het betreft een relatief kleine woning op de vijfde etage van het complex. Er is sprake van niet geïsoleerde aan- en afvoerleidingen zodat sprake is van fors warmte-/leidingverlies. De consument verwijst ook naar vergelijkbare problematiek en onderzoek dat heeft plaatsgevonden naar een blokverwarmingssysteem in Utrecht (Naxosdreef). Dit betreft een vergelijkbaar complex en uit het onderzoek (in Utrecht) blijkt dat sprake is van fors warmteverlies en dat een andere kostenverdeelsystematiek wordt geadviseerd (van een groter aandeel vaste kosten in plaats van meer variabel).

Ter zitting is namens de consument door haar gemachtigden verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

De ondernemer heeft geen goed onderzoek verricht naar de warmtekostenverdeling en verhouding van vast en variabel. Het verbruik over 2015 dat aan de consument in rekening is gebracht is onrealistisch hoog en dat kan niet kloppen. Verwezen wordt naar het eerder ingediende schriftelijke standpunt.

Ter zitting is afgesproken dat de ondernemer nog verdere toelichting/uitleg zou verstrekken over de kostenverdeelsystematiek en meer in het bijzonder over de verdeling/verhouding van vaste kosten versus variabele kosten. De consument zou vervolgens in de gelegenheid gesteld worden om daarop te reageren, hetgeen ook is gebeurd. De consument heeft in dat kader kort gezegd nog het volgende naar voren gebracht. Het geschil gaat over de energieafrekening 2015. De ondernemer heeft in zijn reactie slechts de energieafrekening over 2016 toegestuurd waar de consument nadere berekeningen over het jaar 2015 had verwacht. Op basis van een nieuwe afrekening begrijpt de consument dat de ondernemer alleen ongeveer 15% leidingcorrectie meeneemt, hetgeen resulteert in een lagere afrekening. De bedoeling van de afspraak ter zitting was volgens ons duidelijk; de ondernemer dient met een onderbouwde berekening te komen van de werkelijke hoeveelheid ongemeten stijgleidingwarmte en moet de warmtekostenverdeling daarop gaan berekenen. De ondernemer heeft dat niet gedaan. De consument kan onmogelijk bepalen hoe het 20% vaste kostendeel tot stand is gekomen en ook niet hoe de ondernemer de 15% stijgleidingwarmte heeft berekend. Tijdens de zitting bleek dat de ondernemer de huidige 20%-80% verdeling niet had berekend, maar had geschat. Wij vonden dat de ondernemer ten onrechte geen rekening had gehouden met de grote hoeveelheid stijgleidingwarmte/leidingverlies. De ondernemer meende dat dat 10 tot 15% zou bedragen. Nu de ondernemer geen berekeningen aanlevert, kan de consument dat ook niet (laten) toetsen. Uit een recent onderzoek (Naxosdreef te Utrecht door Royal Haskoning) blijkt dat men in een complex met woningen met meerdere stijgleidingen aanraadt om een 50% verdeling vast/variabel te hanteren. En daarnaast de bovenste verdiepingen te compenseren voor de niet genoten ongemeten leidingwarmte.
Dat lijkt de consument een realistische wijze van warmtekostenverdelen in dit zeker vergelijkbare complex. De ondernemer weigert om met een inzichtelijke berekening te komen of is niet in staat om die te produceren.

De consument verlangt dan ook dat de commissie (met tegenzin maar bij gebrek aan alternatieven) zal beslissen dat de consument vanaf 2015 het gemiddelde verbruik in het complex in rekening mag worden gebracht door de ondernemer.

Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

Het stookgedrag (warmteverbruik) in 2015 en 2016 van de consument is aangetoond door middel van registratie met behulp van individuele bemetering (warmtekostenverdelers). De waarden die de ondernemer uitrekent en gebruikt zijn rekenwaarden teneinde de warmtekosten te kunnen verdelen. Het zijn derhalve geen meetwaarden om het absolute verbruik te bepalen. Een WE (warmte-eenheid) is een relatieve verbruikseenheid, het radiatorvermogen wordt gebruikt om de schaalwaarde te bepalen. De meters zijn geplaatst op alle radiatoren in de woning van de consument. De meters zijn geplaatst in juli 2014 en zijn dagelijks radiografisch uitleesbaar. Na controle van de meters zijn er geen gebreken/defecten ontdekt. De ondernemer merkt op dat het verbruik van de consument niet uitzonderlijk hoog is. Jaarlijks heeft ongeveer 10% van de huurders met blokverwarming soortgelijk verbruik. De door de ondernemer gehanteerde GJ-prijzen over 2015 en 2016 zijn in overeenstemming met de Warmtewet. De kosten worden op basis van 80% variabel-20% vast doorbelast. De eenheden/verbruiken zijn niet volledig bepalend voor de doorbelasting van de kosten. In de praktijk blijkt overigens niet dat de hoger gelegen huurders ook daadwerkelijk meer eenheden verbruiken. Deze 20% van de kosten wordt hoofdelijk omgeslagen. Dit percentage van de kosten bevat onder andere de warmteafgifte van de stijgleidingen.

Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

Tot en met 2014 was sprake van een 100% vaste kostenverdeling. Vanaf 2015 is een kostenverdeelsystematiek gehanteerd van 20% vast en 80% variabel. De woning van de consument ligt op de vijfde etage, het betreft een driekamerwoning van 58 m2. De consument is 82 jaar oud. Het verbruik over 2015 komt ongeveer op 62 GJ en over 2016 op ongeveer 74,8 GJ. Het verbruik van de consument is geregistreerd. Het gemiddelde verbruik in het complex ligt op ongeveer 40 à 50 GJ. De verschillen in verbruik in het complex zijn aanzienlijk. De gekozen verhouding van 80% variabel en 20% vast is niet verder onderzocht of onderbouwd. Daar is verder geen onderzoek naar gedaan.

Ter zitting is afgesproken dat de ondernemer met een verdere uitleg/toelichting zal komen over de gekozen kostenverdeelsystematiek en de daarbij behorende percentages voor vaste kosten en variabele kosten. Vervolgens zal de consument daarop reageren. De ondernemer heeft (uitsluitend) de afrekening energiekosten van de consument over 2016 in het geding gebracht, hetgeen resulteert in een door de consument te betalen totaalbedrag van € 1.587,04.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Het gaat in deze zaak uiteindelijk om het door de consument betwiste verbruik over 2015 en 2016 van warmte van in totaal respectievelijk 62 en ruim 74 GJ, hetgeen de consument aan de veel te hoge kant acht.

Met de invoering van de Warmtewet per 1 januari 2014 is in artikel 8a van de Warmtewet bepaald dat de door de ondernemer gehanteerde kostenverdeelsystematiek een zo nauwkeurig mogelijke benadering dient te zijn van het verbruik door de individuele verbruiker. In de brief van de Minister van Economische Zaken van 7 juli 2014 is daarover opgenomen dat bij een kostenverdeelsystematiek (bij afwezigheid van een individuele warmtemeter) van een zo nauwkeurig mogelijke benadering van het werkelijke aandeel van het verbruik van de verbruiker/consument dient te worden uitgegaan, voor zover dat technisch dan wel financieel mogelijk is. Met het oog op een transparante en accurate berekening van het individuele verbruik kunnen zogenaamde correctiefactoren (reductiefactoren) worden gebruikt.

Vaststaat dat er in de woning van de consument geen individuele warmtemeter (GJ) aanwezig is en dat een warmteverdeelsysteem met zogenaamde eenheden op radiatoren wordt gehanteerd. Dat is echter een verhoudingssysteem; de gemeten eenheden geven niet het exacte warmteverbruik in GJ aan, maar zijn een benadering daarvan en alleen geschikt als rekenmaat om het totale in GJ gemeten warmteverbruik van het gebouw/complex in een redelijke verhouding over de woningen te verdelen. Bij de berekende en geregistreerde waarden is nog geen rekening gehouden met de grootte c.q. capaciteit van de radiatoren zodat vervolgens ter zake de geregistreerde waarden een correctiefactor wordt gebruikt die gebaseerd is op de verwarmingscapaciteit van de desbetreffende radiator(en).
Vaststaat dat de ondernemer sedert 2015 een warmtekostenverdeling hanteert van 20% vast en 80% variabel, hetgeen betekent dat voor het variabele deel per woning het warmteverbruik wordt geregistreerd met eenheden en dat het gemeten warmteverbruik van het totale gebouw (in GJ) daarover wordt verdeeld. Leidingverlies wordt in dat geval ook in die mate doorberekend. Zoals de ondernemer ter zitting heeft aangegeven zijn de verschillen in warmteverbruik tussen de woningen in het complex aanzienlijk. Eén en ander heeft tot gevolg dat bewoners die meer warmte verbruiken daardoor ook een hogere energierekening zullen krijgen dan daarvoor (toen de ondernemer nog een warmtekostenverdeling aanhield van 100% vast). De vraag die voorligt is of de consument gehouden is om het aan haar door de ondernemer toegerekende verbruik over 2015 en 2016 van respectievelijk 62 en 74 GJ (op basis van de hiervoor beschreven kostenverdeelsystematiek) te voldoen. De commissie meent dat dat niet het geval is. Het verbruik van de consument is aanzienlijk meer dan het gemiddelde verbruik in het complex en dat acht de commissie in vergelijking met het eerder vastgestelde verbruik een niet reëel en te hoog warmteverbruik. Anders dan ter zitting is afgesproken heeft de ondernemer ook geen verdere toelichting en uitleg verstrekt over de sedert 2015 toegepaste kostenverdeelsystematiek, meer in het bijzonder waarom een kostenverdeelsystematiek van 20% vast en 80% variabel redelijk zou zijn. Het niet verschaffen van die verzochte informatie/uitleg en toelichting rekent de commissie de ondernemer aan. Daarmee is geen, dan wel onvoldoende inzicht gegeven in (de redelijkheid van) de gekozen en gehanteerde kostenverdeelsystematiek. Nog daargelaten of de registratie van de eenheden en/of de werking van de radiatoren juist is geweest, acht de commissie het aan de consument toegerekende verbruik conform de over 2015 en 2016 gehanteerde kostenverdeelsystematiek niet redelijk; die kostenverdeelsystematiek leidt in dit geval tot een (zeer) onevenwichtige verdeling van de warmtekosten. Daarbij betrekt de commissie zoals gezegd ook het warmteverbruik van de consument van voor 2014 dat aanzienlijk lager was en het feit dat de ondernemer heeft nagelaten om die kostenverdeelsystematiek verder toe te lichten en te onderbouwen. Bepaald aannemelijk is dat sprake is van warmteverlies/verbruik buiten de eenheden om en dat sprake is van leidingverlies waarbij verder niet verder is toegelicht waarom geen gebruik is gemaakt van een correctiefactor voor de ongunstige ligging van de relatief kleine woning van de consument op de vijfde etage.

De kostenverdeelsystematiek leidt ertoe dat warmteverbruik (dat buiten de eenheden omgaat) meer en zwaarder wordt toegerekend aan bewoners die de radiatoren (nog wel) openzetten, zoals de consument. Een warmtekostenverdeling van veel meer variabel (dan vast) kan nog wel redelijk werken als de verschillen tussen de woningen in geregistreerde eenheden niet groot zijn; de gemeenschappelijke warmteverliezen worden dan immers redelijk gelijk over de bewoners verdeeld. Evenwel lijkt de gekozen variabele kostenverdeelsystematiek in de situatie van deze consument in de visie van de commissie geen recht te doen aan de werkelijke situatie. Naast het verschil in gebruikersgedrag (instelling radiatoren) en eventueel ook de ligging van de woning (eventuele correctie-/reductiefactoren) zouden meer in het bijzonder de warmteafgifte (leidingverlies) van de gemeenschappelijke leidingen (stijgleidingen en verdeelleidingen) met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een oorzaak kunnen zijn voor de grote verschillen in verbruik tussen de woningen in het complex van de consument. Volgens de commissie heeft het er alle schijn van dat het in rekening brengen van een groter deel vast en een minder deel variabel, zoals voor 2015 het geval was, beter en meer in overeenstemming zijn met de werkelijke situatie (zoals ook blijkt uit het door de consument aangehaalde onderzoek door Royal Haskoning in het complex Naxosdreef in Utrecht). Een betere/redelijke vaste/variabele verdeling zou met zich meebrengen dat de onderlinge verschillen in warmteverbruik beduidend kleiner en reëler zouden zijn en ertoe leiden dat onrealistische warmteverbruiken nauwelijks meer voorkomen en dat alle woningen/bewoners een reëler warmteverbruik hebben en aldus ook allemaal bijdragen aan het gemeenschappelijke warmteverbruik en leidingverlies.

Al met al is de commissie van oordeel dat zowel over 2015 als 2016 sprake is geweest van een te hoog en afwijkend warmteverbruik dat de consument volgens de commissie in redelijkheid, gelet op de omstandigheden van het geval, niet kan hebben verbruikt. Meer in het bijzonder omdat de ondernemer heeft nagelaten de door hem gekozen en vastgestelde kostenverdeelsystematiek verder te onderbouwen en uit de doeken te doen. De commissie zal dan ook bepalen dat het warmteverbruik van de consument over zowel 2015 als 2016 naar redelijkheid en billijkheid en overeenkomstig de toetsingsmaatstaf van de commissie dient te worden vastgesteld op het gemiddelde jaarverbruik (per woning) in het complex.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht van de consument gegrond is, zodat de ondernemer eveneens gehouden is om het door de consument betaalde klachtengeld te vergoeden.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie bepaalt dat de ondernemer de jaarafrekeningen aan de consument over 2015 en 2016 zal dienen te herzien, aldus dat daarbij in rekening wordt gebracht het gemiddelde jaarverbruik over 2015 en 2016 (per woning) in het complex.

De ondernemer dient binnen vier weken na de verzenddatum van deze beslissing de gecorrigeerde jaarafrekeningen aan de consument te versturen.

Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 27,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

Het door de consument meer of anders verlangde wordt afgewezen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Warmtelevering op 12 juli 2017.