Alleen recht op compensatie in geval van een ernstige storing in de levering van

  • Home >>
  • Energie >>
De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Energie    Categorie: Warmte    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 120680

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de aanspraak op compensatie bij storing bronenergie.

Standpunt van de consument

Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.

De consument heeft de ondernemer verzocht om compensatie omdat er in juli 2018 tweemaal een stroring is opgetreden in de bronwaterlevering in zijn woning, waardoor de aanvoertemperatuur van het water ongeveer 23 graden was en derhalve veel hoger was dan 12 graden die geleverd diende te worden. De consument stelt daarbij dat op grond van een uitspraak van het College voor beroep en bedrijfsleven (Cbb) van 22 februari 2016 (ECLI:NL:2016:30) de levering van bronwarmte via een individuele warmtepomp ook valt onder de Warmtewet. Dat betekent, aldus, de consument, dat de compensatieregeling als bedoeld in de Warmtewet en als vastgelegd in de toepasselijke Algemene Voorwaarden en de Kwaliteitscriteria 2014 van [naam derde energieleverancier], de rechtsvoorganger van de ondernemer, die onderdeel uitmaken van het contract en waar ook de ondernemer als rechtsopvolger aan gebonden is, van toepassing zijn. Ook in de Algemene Voorwaarden van de ondernemer zelf staat dat de kwaliteitscriteria van toepassing zijn. Nu sprake is van een ernstige storing in de levering van bronwarmte vindt de consument dat hij aanspraak heeft op compensatie. De consument stelt daarbij dat geen sprake is van (storing in de) koude levering die is uitgesloten van de compensatieregeling, zoals de ondernemer stelt, nu hier immers sprake is van levering van bronwarmte.
De consument heeft tenslotte nog een brief van [naam derde energieleverancier] d.d. 8 april 2016 overgelegd, waarbij aan hem op grond van de compensatieregeling als vastgelegd in de Kwaliteitscriteria [naam derde energieleverancier] een compensatie is gegeven omdat op 29 februari 2016 als gevolg van een storing de aanvoertemperatuur onder het gewenste niveau lag.

Standpunt van de ondernemer

Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

De ondernemer heeft blijkens de stukken het standpunt ingenomen dat levering van bronenergie door middel van een individuele warmtepomp niet valt onder de Warmtewet en dat daarom evenmin de Kwaliteitscriteria, waar de consument naar verwijst, van toepassing zijn. De uitspraak van het Cbb, waar de consument naar verwijst, zou zien op een andere situatie.
Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de ondernemer aangegeven dat bij nader inzien op zich de levering van bronwarmte via een individuele warmtepomp, gelet op die uitspraak, wel valt onder de Warmtewet.
De ondernemer blijft echter van mening dat geen aanspraak bestaat op compensatie volgens de in de Warmtewet en de Kwaliteitscriteria opgenomen compensatieregeling nu feitelijk sprake is geweest van een storing in de levering van koude. De storing betrof immers de levering van te warm water (volgens de ondernemer 23 graden, waar levering tussen de 7 en 17 graden had moeten plaatsvinden), waardoor de consument het water niet meer kon gebruiken voor het koelen van de woning. Koude levering valt uitdrukkelijk niet onder de (compensatieregeling van de) Warmtewet, en is ook uitdrukkelijk uitgezonderd in de compensatieregeling als opgenomen in de Algemene Voorwaarden en de Kwaliteitscriteria. Ook uit de brief van [naam derde energieleverancier] van 22 december 2017 aan de consument blijkt dat bij de omrekening van het vastrecht voor de levering van bronwarmte ervan wordt uitgegaan dat consumenten 8 maanden per jaar warmte gebruiken en 4 maanden per jaar koude, zodat 8/12 deel van het jaarlijks vastrecht verschuldigd is. Ook dit wijst op koude levering gedurende de zomermaanden.

Er was derhalve geen storing in de levering van bronwarmte want de consument kon het aangeleverde warmwater nog wel goed gebruiken voor verwarming van de woning. Het beroep van de consument op de door [naam derde energieleverancier] aan hem in februari 2016 verleende compensatie gaat niet op, omdat hier net wel sprake was van situatie waar de aanvoertemperatuur te laag was.
 

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

De commissie stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat op de door de consument genoemde data en tijdstippen in juli 2018 sprake is geweest van een storing in de levering van bronenergie. De aanvoertemperatuur bedroeg omstreeks 23 graden Celsius, en was dus hoger dan de ook volgens de ondernemer contractueel geldende aanvoertemperatuur tussen de 7 en 17 graden.

Uit meergenoemde uitspraak van het Cbb van 22 februari 2016 volgt ook naar het oordeel van de commissie dat ook levering van bronwarmte, met een lage aanvoertemperatuur, door middel van een individuele warmtepomp valt onder de Warmtewet. De gevolgen van deze uitspraak zijn onder de aandacht van de wetgever, maar hebben nog niet geleid tot een aanpassing van de Warmtewet.
 
Ingevolge artikel 3, eerste lid sub en lid 4 van de Warmtewet bestaat aanspraak op compensatie bij een “ernstige storing in de levering van warmte”.
In artikel 4, eerste lid, van de Warmteregeling is ter uitvoering van het vierde lid van artikel 3 van de Warmtewet bepaald dat de verbruiker een financiële compensatie krijgt voor storingen die voor een periode langer dan 4 uren tot een onderbreking van de levering van warmte leiden, met uitzondering van voorziene onderbrekingen.

Uit deze bepalingen vloeit voort dat uitsluitend in geval van een ernstige storing in de levering van warmte recht op compensatie bestaat. Nu levering van koude niet valt onder de huidige Warmtewet, bestaat op grond van die wet geen aanspraak op compensatie in geval van een ernstige storing in de levering van koude.
In lijn daarmee is in de in de Kwaliteitscriteria [naam derde energieleverancier] 2014 opgenomen compensatieregeling bij onderbreking van de (bron)waterlevering, waarop de consument zich beroept, compensatie voor onderbreking in de levering van koude uitgesloten.

De commissie begrijpt uit de verklaringen van de consument ter zitting dat hij in de zomermaanden, en dus ook ten tijde van de storing in juli 2018, de levering van bronwater gebruikt voor koeling en dat de te hoge temperatuur van het aangeleverde bronwater als gevolg van de storing koeling van zijn huis niet mogelijk maakte. De consument betwist echter uitdrukkelijk dat sprake is van (storing in de) koude levering, omdat hij bepaalt hoe hij de bronwarmte inzet. Er is in zijn visie daarom sprake van storing in de levering van bronwarmte en de compensatieregeling is volgens hem wel van toepassing is.

De commissie volgt de consument niet in zijn redenering. Uit de definitie van “bronwarmte” in de Algemene Voorwaarden [naam derde energieleverancier] voor bronwarmte 2011, waarop de consument zich beroept, blijkt dat de bronwarmte in de zomermaanden koude kan leveren voor ruimtekoeling. Volgens de door de consument in het geding gebrachte brief van [naam derde energieleverancier] van 22 december 2017, wordt er bij de berekening van het vastrecht ook van uit gegaan dat consumenten 8 maanden per jaar warmte gebruiken en 4 maanden per jaar koude, zodat 8/12 deel van het jaarlijks vastrecht verschuldigd is.  De overeenkomst die de consument met de rechtsvoorganger van de ondernemer heeft gesloten, ziet dan ook uitdrukkelijk (ook) op de (mogelijkheid van) levering van koude voor ruimtekoeling gedurende de zomermaanden. Nu de consument als gevolg van de storing en de te hoge aanlevertemperatuur de aangeleverde bronwarmte in de betreffende periode in juli niet kon inzetten voor koeling, zoals door hem wel is beoogd, moet worden geconcludeerd dat sprake was van een storing in de koude levering. Mitsdien bestaat voor deze storing geen aanspraak op compensatie op grond van de Warmte wet en de meergenoemde door de consument ingeroepen Algemene Voorwaarden en Kwaliteitscriteria.
De commissie merkt daarbij nog op dat ook met de te hoge aanvoertemperatuur nog steeds gebruik kon worden gemaakt van warmte.

De commissie verklaart de klacht van de consument ongegrond.

Beslissing

De commissie verklaart de klacht van de consument ongegrond.

De ondernemer is overeenkomstig het reglement van de commissie een bijdrage in de behandelings-kosten verschuldigd.
 
Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie, bestaande uit
Mr R.H. Smits, voorzitter, mw. mr J.M. Hoekstra en de heer E.J.C. van Lier, leden, op 7 februari 2019.