Commissie: Advocatuur
Categorie: Betaling
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: Verstek
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
192639/193293
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Het advocatenkantoor heeft een geschil aanhangig gemaakt tegen de cliënt, omdat de cliënt de vordering van het kantoor niet betaalt. De arbiter is bevoegd om kennis te nemen van het geschil, omdat de advocaat heeft de cliënt een keuze gegeven om het geschil bij de rechter of bij de Geschillencommissie aanhangig te maken. Tevens heeft de advocaat zowel bij het sluiten van de overeenkomst als in de rechtsvormkeuzebrief op transparante en duidelijke wijze de verschillen tussen de rechter en de Geschillencommissie uitgelegd. Nu de vordering van het advocatenkantoor niet door cliënt is weersproken, wordt deze toegewezen.
De uitspraak
Ondergetekende, mr. N. Schaar te Bussum, die in het onderhavige geschil als arbiter optreedt, heeft het volgende vonnis gewezen.
Verloop van de procedure
Op 28 oktober 2022 heeft verzoekster een geschil aanhangig gemaakt tegen verweerders, welk klaagschrift op 2 november 2022 door de Geschillencommissie is ontvangen.
Verzoekster heeft een afschrift overgelegd van haar einddeclaratie van 3 augustus 2022 die verweerder – ondanks herhaald verzoek tot voldoening – onbetaald heeft gelaten, reden waarom verzoekster op grond van de bij de opdrachtbevestiging gevoegde algemene voorwaarden opgenomen klachten- en geschillenregeling Advocatuur deze ter incasso heeft voorgelegd aan de commissie.
Verzoekster verzoekt de commissie het geschil in behandeling te nemen. De commissie verstaat dit als een verzoek om verweerder te veroordelen tot betaling van de hoofdsom ten bedrage van € 5.280,27 (inclusief BTW).
De commissie heeft verweerder op de juiste en geldige wijze bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst van 21 februari 2023 op de hoogte gesteld van onderhavig geschil dat verzoekster bij de commissie aanhangig heeft gemaakt. Namens de commissie is verweerder bij deze brief in de gelegenheid gesteld om – onder invulling en retournering van het bij deze brief bijgevoegde vragenformulier – schriftelijk verweer te voeren tegen de vordering van verzoekster. Hierbij heeft de commissie tevens te kennen gegeven dat indien verweerder geen schriftelijk verweer voert, de commissie een verstekvonnis zal uitspreken.
De aan verweerder gegeven termijn waarbinnen hij verweer kon voeren, is verstreken zonder dat de commissie voornoemd vragenformulier retour mocht ontvangen. Evenmin heeft verweerder binnen deze termijn op enigerlei andere wijze verweer gevoerd. De commissie heeft daarbij gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de termijn voor het indienen van verweer conform artikel 28 lid 1 van het Reglement te bekorten.
Verweerder heeft ondanks hiertoe in de gelegenheid te zijn gesteld zijn standpunt niet aan de commissie kenbaar gemaakt. De commissie heeft partijen op 25 april 2023 bericht dat het geschil door de voorzitter van de commissie zal worden afgedaan.
Gezien het vorenstaande heeft de voorzitter, bijgestaan door mr. D.C.J. Frijlink fungerend als secretaris, overeenkomstig artikel 3, lid 4 van het Reglement het onderhavige geschil buiten aanwezigheid van partijen afgedaan.
Bevoegdheid arbiter en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiter berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de opdrachtbevestiging d.d. 21 augustus 2019, waarbij de algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard. Op grond van de algemene voorwaarden kunnen alle geschillen waarop de Geschillenregeling Advocatuur van toepassing is, worden behandeld door de Geschillencommissie Advocatuur. Aldus is in beginsel voldaan aan de eis van artikel 1021 wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement).
Artikel 3 lid 4 juncto artikel 2 lid 1, sub c van het Reglement bepalen – voor zover hier relevant – dat geschillen betreffende de incasso van een of meer door verzoekster aan verweerder verzonden declaraties waarin geen schriftelijk verweer is gevoerd, worden afgedaan door de voorzitter van de Geschillencommissie Advocatuur (hierna: de commissie).
De bevoegdheid van ondergetekende om het geschil tussen partijen als arbiter te beslechten is gezien het vorenstaande in beginsel gegeven. Gelet op het bepaalde in artikel 32 van het Reglement zal de voorzitter van de commissie beslissen als goede persoon naar billijkheid, waarbij hij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
Om aan de verplichting ingevolge artikel 6:236 onder n BW te voldoen heeft verzoekster verweerder bij aangetekende brief van 13 maart 2023 de gelegenheid gegeven om binnen een maand de keuze te maken om het geschil voor te leggen aan de rechter dan wel de commissie.
Nu verweerder geen keuze kenbaar heeft gemaakt, heeft verzoekster het geschil voorgelegd aan de commissie.
Als plaats van arbitrage is ’s-Gravenhage vastgesteld.
Voordat de voorzitter aan de beoordeling van het geding toekomt dient hij het arbitraal beding, waar de bevoegdheid van de commissie op is gebaseerd, te toetsen aan EU-Richtlijn 93/13 (Richtlijn oneerlijke bedingen). Alle omstandigheden zoals die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bestonden moeten daarbij in aanmerking worden genomen, aldus de Hoge Raad bij arrest en prejudiciële beslissing van 8 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1731).
Bij de beoordeling of hier sprake is van een onredelijk bezwarend beding zou in deze op grond van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad in beginsel een onbevoegd verklaring moeten volgen.
De volgende overwegingen van de Hoge Raad zijn daarbij van belang:
2.8.2. Art. 6:236, aanhef en onder n, BW is een nationaalrechtelijke bepaling zonder Unierechtelijke achtergrond. Bij gelegenheid van de modernisering van de regeling van arbitrage is het arbitrale beding aan de zogenoemde zwarte lijst van art. 6:236 BW toegevoegd. De thans geldende tekst van de bepaling is op 1 januari 2015 in werking getreden en stelt buiten twijfel dat de consument, die doorgaans een zwakkere positie heeft ten opzichte van de gebruiker, niet tegen zijn wil van de overheidsrechter kan worden afgehouden (art. 17 Grondwet). Het geschil kan dus niet tegen de wil van de consument aan arbitrage worden onderworpen.
De arbiter dient ambtshalve te beoordelen of een arbitraal beding onredelijk bezwarend is. Als de gebruiker en de consument bij afzonderlijke overeenkomst besluiten om hun geschil door arbitrage te beslechten, mag ervan worden uitgegaan dat de consument welbewust voor arbitrage kiest.
2.8.3. Ingevolge art. 6:236, aanhef en onder n, BW wordt een beding in de algemene voorwaarden, horend bij een overeenkomst tussen een gebruiker en een consument, dat voorziet in de beslechting van een geschil door een ander dan de rechter die volgens de wet bevoegd zou zijn, als onredelijk bezwarend aangemerkt. Dit is alleen anders als het beding de consument een termijn gunt van ten minste een maand nadat de gebruiker zich schriftelijk jegens hem op het beding heeft beroepen, om voor beslechting van het geschil door de volgens de wet bevoegde rechter te kiezen.
Art. 6:236 BW strekt ertoe de consument te beschermen tegen het gebruik van een beding dat als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt. Dat brengt mee dat een arbitraal beding waarin niet de in art. 6:236, aanhef en onder n, BW bedoelde termijn van ten minste een maand is opgenomen, onredelijk bezwarend is. Daaraan kan niet afdoen dat de consument die termijn feitelijk wel heeft gehad.
Daarnaast schrijft de Hoge Raad in eerdergenoemd arrest voor dat de consument voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst van deugdelijke en transparante informatie door de advocaat is voorzien over de verschillen tussen de gewone rechterlijke procedure en de commissie. Zulks moet ook kunnen worden aangetoond en in het geval van arbitrage wel zodanig dat naar voren komt dat de consument welbewust voor geschillenbeslechting via arbitrage heeft gekozen.
De advocaat:
- heeft aangetoond dat verweerder alsnog na het sluiten van de overeenkomst rechtens binnen een maand in de gelegenheid is gesteld te kiezen onderhavige procedure te voeren voor de gewone rechter dan wel de Geschillencommissie;
- heeft aangetoond dat verweerder alsnog na het sluiten van de overeenkomst van deugdelijke en transparante informatie is voorzien over de verschillen tussen de gewone rechterlijke procedure en de commissie;
- op het moment dat hij zich beroept op de arbitrageclausule bij bericht van 13 maart 2023 naar het oordeel van de voorzitter niet alleen duidelijke en transparante informatie heeft verstrekt aan verweerder over de verschillen tussen de arbitrageprocedure en de gewone gerechtelijke procedure doch na deze uitleg en bij die gelegenheid verweerster nogmaals een termijn van een maand heeft gegeven te kiezen voor een procedure bij de gewone rechter of een arbitragegeschil bij de commissie.
Voorts is niet gebleken dat verweerder na genoemde duidelijke en transparante uitleg door de advocaat over de verschillen tussen de arbitrageprocedure en de gewone gerechtelijke procedure op enigerlei wijze een keuze kenbaar heeft gemaakt en door de advocaat daarbij uitdrukkelijk is aangegeven dat in dat geval de procedure zou plaatsvinden bij arbitrage door de commissie.
Onder dergelijke omstandigheden en met in achtneming van hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzitter van oordeel dat in alle redelijkheid niet meer kan worden volgehouden dat hier zich een situatie voordoet waarbij verweerder als consument tegen zijn wil wordt afgehouden van de overheidsrechter dan wel als consument tegen zijn wil aan arbitrage wordt onderworpen.
Daarbij is van belang dat een procedure bij de commissie juist ten behoeve van de consument laagdrempelig is en deze alle gelegenheid krijgt zijn of haar standpunt kenbaar te maken. Verweerder heeft in deze ook de gelegenheid gekregen zijn standpunt kenbaar te maken en heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
De voorzitter acht zich in deze op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en hiervoor is weergegeven als verloop van de procedure dan ook bevoegd van het geschil kennis te nemen en komt dan ook toe aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil.
Beoordeling van het geschil
De voorzitter is van oordeel dat de gevorderde en niet-weersproken vordering hem niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt en derhalve toewijsbaar is, zodat verweerder wordt veroordeeld tot betaling aan verzoekster van de hoofdsom ad € 5.280,27.
De voorzitter zal voorts verweerder als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 181,50 (= € 150,– ex BTW) van het door de Stichting Geschillencommissie voor Consumentenzaken (SGC) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters.
Beslissing
De voorzitter:
- wijst de vordering van de besloten vennootschap [eiseres] (handelend onder de naam [handelsnaam]) toe en veroordeelt de heer [verweerder] aan de besloten vennootschap [eiseres] (handelend onder de naam [handelsnaam]) te voldoen een bedrag van € 5.820,27;
- veroordeelt de heer [verweerder] tot betaling aan de besloten vennootschap [eiseres] (handelend onder de naam [handelsnaam]) van de kosten van deze arbitrage, welke worden begroot op € 181,50.