Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: Zorgvuldigheid
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
121810
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënte klaagt over de vele fouten die gemaakt zijn in de uitvoering van haar behandeling in de achterliggende jaren, met name over het stellen van een verkeerde diagnose en het verloop van de overgang van de afdeling Jeugd GGZ naar afdeling Volwassenen. De zorgaanbieder betreurt het dat de diagnose autisme niet eerder is gesteld en dat er onzorgvuldig is omgegaan met privacygevoelige informatie. De commissie oordeelt dat de behandeling bij de GGZ-instelling niet geheel vlekkeloos verlopen: de instelling is niet voldoende vertrouwelijk omgegaan met patiëntgegevens en de overgang naar de volwassen afdeling is niet goed verlopen. De andere klachten zijn niet gegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [woonplaats] en Stichting Dimence Groep, gevestigd te Deventer
(verder te noemen: de zorginstelling)
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
Het geschil is ter zitting behandeld op 13 juni 2019 te Arnhem.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. De zorginstelling werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam], juridisch adviseur en [naam], regiomanager. De cliënte werd bijgestaan door haar moeder en haar behandelend psychiater, [naam].
Onderwerp van het geschil
De cliënte klaagt, kort samengevat, over de vele fouten die gemaakt zijn in de uitvoering van haar behandeling in de achterliggende jaren. Dit betreft met name het stellen van een verkeerde diagnose en het verloop van de overgang van de afdeling Jeugd GGZ naar afdeling Volwassenen. De cliënte is teleurgesteld in de manier waarop met haar is omgegaan. Dit heeft haar beschadigd en zij heeft hier nog steeds last van. De cliënte verzoekt een schadevergoeding ter hoogte van de kosten van haar opleiding.
Op 14 december 2017 heeft de cliënte haar klacht bij de klachtencommissie van de zorginstelling ingediend. Op 1 november 2018 heeft de klachtencommissie haar klacht ongegrond verklaard.
Ter zitting op 13 juni 2019 is aan partijen het voorstel gedaan te komen tot een minnelijke oplossing van het geschil. Partijen hebben een termijn van twee weken gekregen om hierover na te denken en met elkaar hierover te overleggen.
De cliënte heeft bij brief d.d. 20 juni 2019 aan de commissie laten weten niet tot een schikking te willen komen en een inhoudelijke uitspraak van de commissie te wensen.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken, in het bijzonder de uitgebreide klachtbrief d.d. 14 december 2017 aan de klachtencommissie van de zorginstelling, de aanvullende klachtbrief d.d. 2 september 2018 en de ingediende klacht bij de commissie d.d. 13 december 2018. De door de cliënte overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van de cliënte op het volgende neer.
De cliënte stelt zich op het standpunt dat de zorginstelling op een onjuiste en onzorgvuldige manier met haar is omgegaan en tekort is geschoten in haar behandeling en de uitvoering van het behandelplan.
De cliënte wijst erop dat zij vanwege het tekortschieten door de zorginstelling immateriële schade heeft geleden. Daarnaast is de cliënte ernstig in haar vertrouwen in de hulpverlening van de zorginstelling geschaad. De cliënte wenst dan ook financieel gecompenseerd te worden.
De cliënte verzoekt de commissie haar klachten jegens de zorginstelling gegrond te verklaren en haar ten laste van de zorginstelling een nader te bepalen vergoeding toe te kennen, waarbij het de cliënte redelijk lijkt vergoeding van de kosten van haar opleiding die zij heeft moeten maken, omdat zij als gevolg van de verkeerde zorg een (andere) opleiding heeft moeten afbreken, begroot op een bedrag van € 3.522,60.
Standpunt van de zorginstelling
Voor het standpunt van de zorginstelling verwijst de commissie naar het door de zorginstelling op
13 maart 2019 ingediende verweerschrift met bijlagen. Het standpunt van de zorginstelling luidt in hoofdzaak als volgt.
De zorginstelling heeft de klachten van de cliënte onderverdeeld in zeven deelklachten, te weten:
- Een verkeerde diagnose
- Een correctie op de diagnose is gekomen, maar dit is niet dankzij de zorginstelling gebeurd
- Het behandelplan en de uitvoering van de behandeling
- Bejegening en schending van de privacy
- Schade die is ontstaan als gevolg van een medische fout tijdens behandeling en verzorging
- Het ontbreken van het zenden van het verslag van het bemiddelingsgesprek
- Het niet willen intrekken van een officiële waarschuwing
Wat betreft punt 1 en 2 stelt de zorginstelling zich op het standpunt dat uitgebreider onderzoek gedaan had moeten worden naar autisme in 2012. De zorginstelling betreurt het dat niet eerder de diagnose autisme is gesteld. Hiervoor zijn persoonlijke excuses gemaakt aan de cliënte.
De bewering van de cliënte dat de diagnosecorrectie in 2015 niet te danken is aan de zorginstelling, vindt de zorginstelling niet juist. Het autisme-onderzoek is aangevraagd op initiatief van een klinisch psycholoog en een collega. Zij hebben het voorstel gedaan om een onderzoek te doen bij een autisme-expert, waarna met toestemming van de cliënte het betreffende onderzoek is aangevraagd.
Wat betreft punt 3 meent de zorginstelling dat de behandeling regelmatig met de cliënte is geëvalueerd en de medicatiebehandeling regelmatig is gemonitord. Deze klacht is niet op feiten gebaseerd.
Ten aanzien van punt 4 stelt de zorginstelling het te betreuren dat de cliënte de ervaring heeft dat er niet naar haar is geluisterd gedurende de behandeling. Er is veel moeite gedaan om naar haar te luisteren en met haar mee te denken. De cliënte wilde graag bij Jeugd GGZ blijven, maar hieraan zijn in 2013 grenzen gesteld, met als reden dat het team van mening was dat de behandeling verbetering zou moeten geven. Daarnaast heeft de cliënte grenzen opgelegd gekregen omdat zij met haar gedrag een groot beroep deed op de medewerkers.
De zorginstelling erkent dat er onzorgvuldig is omgegaan met privacygevoelige informatie.
Wat betreft punt 5 stelt de zorginstelling dat zij niet goed kan duiden waarop de cliënte doelt als zij stelt schade te hebben geleden die is ontstaan als gevolg van een medische fout tijdens behandeling en verzorging. Er is geen sprake van een medische fout, noch van verwijtbare gedragingen die een schadevergoeding rechtvaardigen.
Met betrekking tot punt 6 wijst de zorginstelling erop dat in het traject van de klachtenafhandeling door een onafhankelijke klachtencommissie het bemiddelingsgesprek heeft plaatsgevonden. De zorginstelling heeft geen invloed op het handelen van deze klachtencommissie er kan daarom ook geen verweer voeren tegen de klacht van de cliënte dat zij tegen de afspraak in geen verslag van het bemiddelingsgesprek heeft ontvangen.
Wat betreft punt 7 licht de zorginstelling toe hoe en waarom de cliënte een officiële waarschuwing heeft gekregen. Er is nooit de intentie geweest om de waarschuwing in te trekken. Wel betreurt de zorginstelling de gang van zaken.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie als volgt.
Tussen de cliënte en de zorginstelling geldt een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen de bepalingen van dat wetboek.
De cliënte houdt de zorginstelling aansprakelijk voor de door haar geleden schade.
Voor aansprakelijkheid van de zorginstelling is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de instelling, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorginstelling kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en de cliënte moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorginstelling bij haar werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op haar rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorginstelling die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Van een tekortkoming kan dan worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt. De tekortkoming moet aan de zorginstelling kunnen worden verweten en de cliënte moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht.
De commissie zal de verschillende klachtonderdelen onderstaand behandelen.
1/2. Een verkeerde diagnose en de correctie op de diagnose is niet door toedoen van de zorginstelling gekomen Ten aanzien van het stellen van de verkeerde diagnose in 2012 en de diagnosecorrectie in 2015 merkt de commissie het volgende op. De cliënte stelt dat zij zelf heeft aangedrongen op nieuw onderzoek. In het verweerschrift stelt de zorginstelling dat de correctie op de diagnose is geïnitieerd door de klinisch psycholoog en een collega. Tevens stelt de zorginstelling dat de deskundigheid op het gebied van autismediagnostiek bij met name vrouwen destijds onvoldoende was. Die kennis is er nu wel. Hoe de diagnosevaststelling destijds precies is verlopen en wie de correctie daarop heeft geïnitieerd, kan de commissie op basis van de overgelegde stukken en in het kader van deze klachtenprocedure niet beoordelen. Vaststaat dat het enkele jaren heeft geduurd alvorens de juiste diagnose is gesteld en het daarop afgestemde behandelplan gestart kon worden, hetgeen te betreuren is. Alhoewel duidelijk is dat in 2012 niet de juiste diagnose is gesteld en het drie jaar heeft geduurd alvorens de juiste diagnose is gesteld, is de commissie van oordeel dat niet geconcludeerd kan worden dat op dit onderdeel verwijtbaar tekortgeschoten is in de zorgplicht door de zorginstelling. De commissie acht het betreurenswaardig, in het licht van de latere diagnose, dat de visie van de cliënte, die zelf autisme veronderstelde, niet eerder is bevestigd. Voor verwijtbaar tekortschieten ontbreekt evenwel voldoende bewijs. Dit onderdeel van de klacht zal derhalve ongegrond worden verklaard.
In het verweerschrift wordt door de zorginstelling medegedeeld dat de zorginstelling het ook betreurt dat de juiste diagnose niet eerder is gesteld en hiervoor zijn ook persoonlijke excuses aangeboden aan de cliënte ten tijde van het bemiddelingsgesprek in het kader van de klachtenbehandeling.
De commissie merkt, ten overvloede, op dat deze excuses rijkelijk laat zijn, aangezien de diagnosecorrectie in 2015 heeft plaatsgevonden en het bemiddelingsgesprek in 2018.
3. Het behandelplan en de uitvoering van de behandeling
Nadat in 2015 de diagnose autisme is gesteld, is het behandelplan veranderd en op de nieuwe diagnose afgestemd. De cliënte geeft in haar klacht van 13 december 2018 zelf te kennen dat zij sinds de start hiervan weer groeit. De klachten rond het behandelplan zien dus met name op het behandelplan zoals dat er lag vóór de diagnosecorrectie van 2015. Op basis van de stukken is het voor de commissie niet mogelijk vast te stellen of daadwerkelijk verwijtbaar tekort is geschoten door de zorginstelling bij de uitvoering van dat behandelplan. Dat dat zorgplan, dat niet goed was afgestemd op de cliënte omdat niet de juiste diagnose was gesteld, niet juist voor haar was is evident, maar dit is in 2015 aangepast en wel op de cliënte afgestemd, zodat het geen doel lijkt te dienen hierover alsnog uitspraak te doen, mocht dat al mogelijk zijn. Ditzelfde geldt voor de gestelde verkeerd voorgeschreven medicatie. De voorgeschreven medicatie was gebaseerd op de eerder gestelde diagnose en niet op de later gestelde diagnose autisme. Dit moge nadelig voor de cliënte zijn geweest, maar kan niet zonder meer gezien worden als een verkeerde medicatie, aangezien dit bij de gestelde diagnose een juiste medicatie was. Op welke manier de cliënte haar medicatie heeft afgebouwd is voor de commissie op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is gesteld niet te achterhalen. De cliënte geeft aan zelf te zijn afgekickt van haar medicijnverslaving zonder begeleiding vanuit de zorginstelling, terwijl de zorginstelling aangeeft dat de medicatiebehandeling regelmatig is gemonitord ten tijde van haar behandeling bij opbouw, afbouw en stabilisatie van de medicatie.
De commissie moet derhalve vaststellen dat de standpunten van partijen op dit klachtpunt tegenover elkaar staan. Dit kan echter niet leiden tot gegrondverklaring van dit klachtonderdeel. Niet omdat de lezing van de cliënte minder geloof verdient dan die van de zorginstelling, maar omdat de commissie voor de juistheid daarvan onvoldoende aanknopingspunten heeft gevonden in het dossier.
4. Bejegening en schending van de privacy
Uit de overlegde stukken en de verklaringen en reacties die zijn gegeven door de verschillende behandelaren, blijkt dat er meermaals fouten zijn gemaakt rond de behandeling van de cliënte.
Deze fouten zien met name op de verkeerd gestelde diagnose en de overgang van Jeugd GGZ naar Volwassenen. Wat betreft de fouten rond de diagnose en de diagnosecorrectie heeft de commissie reeds overwogen dat hierbij geen verwijtbare tekortkomingen zijn geconstateerd bij de zorginstelling.
Wat betreft de communicatie met de cliënte in het gehele traject, overweegt de commissie dat een groot aantal behandelaars schriftelijk op de klacht van de cliënte heeft gereageerd en uit deze reacties spreekt veel begrip voor de situatie van de cliënte. In een aantal gevallen wordt door behandelaars excuses gemaakt voor gemaakte fouten. Onderschreven wordt met name en herhaaldelijk dat de overgang van de afdeling Jeugd naar Volwassenen niet goed verlopen is en dat de communicatie in deze overgangsperiode tekort is geschoten. Hiermee kan de commissie niet anders dan concluderen dat de klachten van de cliënte met betrekking tot haar bejegening te wensen heeft overgelaten en reeds om die reden zal dit klachtonderdeel gegrond worden verklaard.
Ten aanzien van de gewenste excuses van de zorginstelling aan de cliënte stelt de commissie zich op het standpunt dat het niet aan de commissie is om zich daarover uit te laten.
Wat betreft het schenden van de privacy worden door de cliënte twee voorbeelden genoemd, waarbij onzorgvuldig met cliëntgegevens is omgegaan, te weten het meegeven aan de cliënte van een dossier van een andere client en het verwerken van het telefoonnummer van de cliënte in het dossier van een andere cliënt. Door de zorginstelling wordt in het verweer aangegeven dat het gestelde zorgdossier slechts een A4 betrof, behorend bij het dossier van iemand anders. Wat betreft het telefoonnummerincident stelt de zorginstelling hiervan niet op de hoogte te zijn. De commissie is door de reactie van de zorginstelling de mening toegedaan dat deze privacy kwesties door de zorginstelling te makkelijk van de hand worden gedaan en niet als een ernstige schending van de privacy worden aangemerkt. Met name het meegeven van een volledig cliëntdossier is kwalijk en had voorkomen moeten en kunnen worden. Dat in het verweerschrift dit incident wordt afgedaan als veel minder ernstig, geeft naar de overweging van de commissie aan dat ook op dit punt niet serieus met de cliënte is omgaan en haar klacht ten onrechte als niet klachtwaardig wordt afgedaan. De commissie is van oordeel dat privacygevoelige informatie, zeker waar dit betreft medische dan wel vertrouwelijke patiëntgegevens, bij een zorginstelling zeer vertrouwelijke behandeld zouden moeten worden en dat cliënten daar op moeten kunnen vertrouwen. Dat dit in het geval van de cliënte al tot tweemaal toe mis is gegaan, is verwijtbaar, zeker nu dit door de zorginstelling zelf als zodanig erkend wordt. De commissie acht dit klachtonderdeel dan ook gegrond.
5. Schade die is ontstaan als gevolg van een medische fout tijdens behandeling en verzorging
De commissie is van oordeel dat de gestelde schade niet is aangetoond of op enige wijze onderbouwd en verklaart dit onderdeel van de klacht ongegrond.
6. Het ontbreken van het zenden van het verslag van het bemiddelingsgesprek
Wat betreft dit punt stelt de zorginstelling zich op het standpunt dat het buiten haar invloedsfeer ligt om te zorgen dat de onafhankelijke klachtencommissie alsnog nakomt wat is afgesproken. Formeel gezien heeft de zorginstelling hiermee gelijk, zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond dient te worden verklaard. Ten overvloede overweegt de commissie echter als volgt. Volgens de gespreksdeelnemers aan het bemiddelingsgesprek met de voorzitter van de klachtencommissie is door de voorzitter aan de cliënte toegezegd dat zij een verslag van het bemiddelingsgesprek zou ontvangen. In dat licht bezien is niet begrijpelijk dat deze toezegging nadien niet gestand is gedaan met als motivering dat het verslag alleen wordt verstrekt als de mediation is geslaagd, nu deze restrictie eerder niet gegeven is. De commissie geeft de klachtencommissie dringend in overweging om het gevraagde – en toegezegde – verslag alsnog te verstrekken.
7. Het niet willen intrekken van een officiële waarschuwing
De commissie stelt zich op het standpunt dat het hier intern beleid betreft. Hoewel de commissie van mening is dat het in het geval van de cliënte, van wie bekend was dat zij ontevreden was over haar behandeling en haar klachten al meerdere malen had geuit, niet blijkt van veel tactisch inzicht aan de kant van de hulpverlener om haar na een (eenmalige) woede-uitval een officiële waarschuwing te geven, is het aan de zorginstelling hoe zij sanctionerend optreedt na een dergelijk incident. Daarbij zijn geen in redelijkheid te stellen grenzen overtreden. De commissie zal dit onderdeel van de klacht ongegrond verklaren.
Hoewel de klacht van de cliënte ten dele gegrond zal worden verklaard, ziet de commissie geen aanleiding om aan de cliënte ten laste van de zorginstelling een schadevergoeding toe te kennen.
Daartoe overweegt de commissie dat het causaal verband tussen het handelen van de zorgaanbieder en de door de cliënte gestelde schade onvoldoende is aangetoond. Om deze reden kan de door de cliënte verlangde vergoeding dan ook niet aan haar worden toegekend.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht deels gegrond is.
Dit brengt mee dat als volgt dient te worden beslist.
Beslissing
De commissie:
- verklaart de klacht van de cliënte deels gegrond ten aanzien van bejegening en privacy;
- bepaalt dat de zorginstelling een bedrag van € 52,50 dient te vergoeden aan de cliënte ter zake van het klachtengeld
- wijst af de vordering tot schadevergoeding.
Aldus beslist op 13 juni 2019 door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, de heer L.H.M. van de Paal en de heer J. Zomerplaag, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris.