Commissie: Waterrecreatie
Categorie: HISWA Voorwaarden Bemiddeling Vaartuigen
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
WAT98.016
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 9 december 1996 gesloten overeenkomst tot bemiddeling bij de verkoop van de kajuitzeilboot van de consument.
De consument heeft zijn klacht op 14 mei 1998 schriftelijk aan de ondernemer voorgelegd.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak:
De ondernemer heeft ten onrechte een deel van de opbrengst achtergehouden. Medio april 1998, geruime tijd na het sluiten van de overeenkomst, heeft de consument aan de ondernemer te kennen gegeven dat hij nog een week had om het schip te verkopen. De ondernemer liet daarop weten dat er een gegadigde bereid was ƒ 225.000,– voor het schip te betalen. De consument vond dat laag, maar heeft ermee ingestemd onder de voorwaarde dat de ondernemer de courtage dusdanig zou matigen dat de consument een bedrag van ƒ 215.000,– zou ontvangen, verminderd met de kosten genoemd in artikel 6 van de overeenkomst.
Later bleek een andere gegadigde bereid te zijn ƒ 248.000,– voor het schip te betalen, aan wie het schip is verkocht. Aan deze koper is het schip verkocht. De ondernemer heeft daarop bovengenoemd bedrag van ƒ 215.000,– uitgekeerd verminderd met kosten, zodat een bedrag van ƒ 210.230,42 resteerde. De consument vindt echter dat bovengenoemde afspraak alleen gold voor de desbetreffende koper en dat in dit geval de gangbare courtage van 8% berekend diende te worden. Ook vindt de consument dat de ondernemer de nieuwe koopprijs veel te laat heeft doorgegeven; de ondernemer heeft deze pas op 18 mei 1998 laten weten, nadat de consument daarom had verzocht.
Ten aanzien van de brieven van de ondernemer en de consument van 20 resp. 25 april 1998, waarin door allebei wordt bevestigd dat de ondernemer het bedrag van ƒ 215.000,– minus kosten aan de consument zal betalen, geeft de consument aan dat hij dacht dat daarmee slechts een voorschot werd bedoeld.
Voorts heeft de consument bezwaar tegen de berekende schoonmaakkosten van ƒ 2.550,– excl. BTW, omdat deze niet vallen onder de in artikel 6 van de overeenkomst bedoelde ‘kosten tot behoud van het vaartuig’ en de consument daarvan tevoren niet op de hoogte is gesteld.
Daarnaast vindt de consument dat de ondernemer het schip heeft verwaarloosd omdat het bij de aflevering in uitstekende staat was maar ten tijde van de verkoop in zwaar verwaarloosde staat. Tijdens de verkoopperiode zijn er een aantal spullen uit het schip gestolen. De consument vindt dat de ondernemer onvoldoende maatregelen tegen diefstal heeft genomen.
Concluderend vindt de consument dat hij recht heeft op het volgende bedrag:
koopprijs ƒ 248.000,–
-/- courtage 8% = ƒ 19.840,–
-/- kosten ƒ 1.509,21
-/- BTW ƒ 3.736,11 –
restant ƒ 222.914,68
Nu er slechts een bedrag van ƒ 210.230,42 is betaald, verlangt de consument alsnog betaling van het restantbedrag van ƒ 12.684,26, alsmede vergoeding van de door hem gemaakte advocaatkosten en rente. Omdat de consument vindt dat de slechte staat van het schip de opbrengst negatief heeft beïnvloed, verlangt hij tevens het verschil tussen de mogelijke en de gerealiseerde koopprijs.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak:
De afspraak dat de consument een bedrag van ƒ 215.000,– verminderd met kosten zou ontvangen, gold wel degelijk ook in dit geval. Met de nieuwe koper werd namelijk afgesproken dat de koopprijs verrekend zou worden met de verkoopopbrengst van twee door de koper ingeruilde schepen. De consument wilde echter niet op de verkoop van de twee schepen wachten, doch uiterlijk op 1 mei 1998 zijn geld ontvangen. Ook wilde de consument niet het risico lopen van eventuele expertisekosten. Om deze redenen werd bovengenoemde afspraak gemaakt. Dat blijkt ook uit de brieven van de ondernemer en de consument van 20 resp. 25 april 1998, waarin deze afspraak werd bevestigd.
Ten gevolge van deze afspraak resteerde in beginsel een hogere meeropbrengst dan bij de gebruikelijke courtage. Daar staat echter tegenover dat de ondernemer extra kosten heeft moeten maken, zoals de rentekosten omdat hij het aan de consument betaalde bedrag heeft moeten voorschieten, de kosten van diverse reparaties en de kosten van de verkoop van de twee schepen.
De schoonmaakkosten betreffen de kosten van het externe schoonmaakbedrijf dat tweemaal per maand de schepen bij de ondernemer schoonmaakt. Ten aanzien van de beweerde verwaarlozing verwijst de ondernemer naar het expertise rapport van bureau Schuijt, waaruit blijkt dat het schip bij de verkoop in goede staat van onderhoud verkeerde. Verder heeft de ondernemer zoveel mogelijk maatregelen getroffen om diefstal te beperken. Diefstal kan nooit helemaal uitgesloten worden aangezien de te verkopen schepen in een voor publiek toegankelijke jachthaven liggen. Het is evenwel de plicht van de consument om het jacht casco te verzekeren, zoals blijkt uit artikel 13 van de HISWA voorwaarden.
Volgens de ondernemer heeft de consument te ontvangen:
– afgesproken bedrag ƒ 215.000,–
– kosten incl. BTW ƒ 4.769,58
– restant ƒ 210.230,42
De ondernemer heeft dat bedrag ook aan de consument betaald.
Beoordeling van het geschil
De Commissie heeft het volgende overwogen:
Allereerst is de vraag of de afspraak dat de consument een bedrag van ƒ 215.000,– verminderd met kosten zou ontvangen, ook in dit geval gold. Op basis van de brieven van 20 en 25 april 1998, waarin de ondernemer en de consument deze afspraak schriftelijk hebben bevestigd, is de Commissie van oordeel dat dat wel het geval is. De consument had op dat moment ermee ingestemd dat de koopprijs pas zou worden betaald na de verkoop van de twee schepen, zoals de ondernemer in zijn brief van 20 april had bevestigd. Indien de consument ervan uit was gegaan dat het slechts om een voorschot ging, had het voor de hand gelegen dat hij dat in zijn brief had aangegeven, bijvoorbeeld met een opmerking over verdere betalingen. De consument heeft echter volstaan met het bevestigen van de betreffende afspraak.
Ten aanzien van de schoonmaakkosten geldt dat deze uitsluitend in rekening gebracht kunnen worden indien dat vooraf is overeengekomen. Nu dat niet is gebeurd, kunnen deze kosten niet aan de consument worden doorberekend.
De consument heeft derhalve recht op het volgende bedrag:
– afgesproken bedrag ƒ 215.000,–
– kosten incl. BTW (excl. schoonmaakkosten) ƒ 1.773,33
– restant ƒ 213.226,67
Nu de ondernemer ƒ 210.230,42 aan de consument betaald, heeft de consument nog recht op een bedrag van ƒ 2.996,25, zijnde derhalve het bedrag van de schoonmaakkosten.
De Commissie is van oordeel dat de consument onvoldoende heeft bewezen dat de ondernemer het schip zou hebben verwaarloosd en dat de diefstal aan de ondernemer toe te rekenen zou zijn. Tevens is de Commissie van oordeel dat de consument onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het schip anders voor een hogere prijs verkocht zou zijn. Het schip is in ieder geval voor een hogere prijs verkocht dan het bedrag waar de consument tevoren mee accoord was gegaan.
Ten aanzien van de gevraagde advocaatkosten geldt dat deze voor rekening van de consument komen. De door partijen ter zake van de behandeling van het geschil gemaakte kosten zijn in de regel voor hun eigen rekening, zoals is vermeld in artikel 22 van het Reglement van de Commissie.
Ten aanzien van de gevraagde rente geldt eveneens dat de Commissie deze in de regel niet toewijst. Van bijzondere omstandigheden om van deze regels af te wijken, is in dit geval niet gebleken.
Op grond van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.
Beslissing
De ondernemer betaalt aan de consument een vergoeding van ƒ 2.996,25.
Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies.
De Commissie wijst het meer of anders verlangde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Waterrecreatie op 26 april 1999.