Commissie: Installerende bedrijven
Categorie: Dwaling
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
86141
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een tussen partijen in maart 2014 tot stand gekomen aannemingsovereenkomst, waarbij de ondernemer zich heeft verplicht een gasleiding te vervangen en een ketel te repareren. Het werk is uitgevoerd op 24 maart 2014. De ondernemer heeft € 1.900,– exclusief BTW in rekening gebracht, hetgeen door de consument is betaald. Nadien heeft zij het standpunt ingenomen dat de rekening te hoog was.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument is van mening dat de door haar betaalde factuur onvoldoende is gespecificeerd en het factuurbedrag te hoog is. Volgens de consument zou de vervanging van de gasleiding hooguit 8 uur werk hebben moeten zijn tegen een redelijk uurtarief van € 40,– exclusief BTW, terwijl aan arbeidsloon € 1.500,– exclusief BTW in rekening is gebracht. Een prijsopgaaf zou zij niet vooraf hebben ontvangen.
Zij vordert voor het teveel een creditnota en restitutie.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
Op 20 maart 2014 heeft de ondernemer de gasleiding gecontroleerd en gaslekkage vast gesteld.
Die dag is afgesproken, dat hij de leiding zou vervangen tegen € 1.900,– exclusief BTW, hetgeen ook is vermeld op de factuur van 20 maart 2014 betreffende de uitgevoerde controle. De consument was tevreden over de uitgevoerde werkzaamheden en heeft nog een vervolgopdracht gegeven, namelijk verwijdering geiser en vervangen Cv-ketel. De consument heeft de kosten willen verhalen op de huisbaas, hij is degene die in feite het geschil heeft veroorzaakt.
De prijs van € 1.900,– is opgebouwd uit 2 monteurs 10 uur werk à € 57,– per monteur, derhalve € 1.140,–, het afpersen van de leiding € 170,–, het uitwerken van de klus en het verkrijgen van materiaal € 190,– en materiaal € 400,–.
De ondernemer stelt, dat de consument niet meer kan beoordelen hoeveel werk er is verricht, omdat na 24 maart 2014 70% van het uitgevoerde werk weer is teniet gedaan door de uitvoering van de vervolgopdracht en is van mening, dat het gehanteerde uurtarief redelijk is.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De gemachtigde van de consument heeft ter zitting benadrukt dat de opdracht is gegeven door een oudere dame, die enigszins in paniek was geraakt door het vastgestelde gaslek. Hij beroept zich op dwaling en ongerechtvaardigde verrijking. Voorts heeft hij er op gewezen, dat de ondernemer heeft gehandeld in strijd met artikel 3 van de toepasselijke voorwaarden, waarin is bepaald dat een aanbod van de ondernemer schriftelijk moet worden gedaan en deugdelijk gespecificeerd nu de ondernemer dit heeft nagelaten.
Hij handhaaft het standpunt, dat een uurtarief van € 40,– exclusief BTW voldoende moet zijn en betwist dat er 20 uur besteed zijn dan wel hadden moeten worden besteed aan het werk.
De ondernemer heeft ter zitting meegedeeld, dat de consument hem belde, omdat zij een hoge gasrekening had ontvangen. De ondernemer heeft ter plaatse vastgesteld op 20 maart 2014 dat de gasleiding een veel te hoog drukverlies (4 mbar) had en meegedeeld, dat deze moest worden vervangen. Uit veiligheidsoverwegingen heeft hij de gastoevoer onmiddellijk afgesloten.
De ondernemer heeft voorts onweersproken meegedeeld ongeveer drie kwartier met de consument aan tafel te hebben gezeten en de consument te hebben uitgelegd, welke werkzaamheden hij zou moeten uitvoeren en tegen welke prijs hij bereid was dat te doen. De consument ging daarmee, na telefonisch overleg met haar zoon, akkoord, waarna de ondernemer een omschrijving van het werk en de overeengekomen prijs op de factuur van 20 maart 2014 heeft gezet, die hij de consument ook direct per e-mail heeft toegezonden. Vervolgens heeft hij, in samenspraak met netbeheerder, vier dagen later de werkzaamheden uitgevoerd; de ketel heeft hij provisorisch gerepareerd en vervolgens aangegeven deze in zijn visie aan vervanging toe was. Hij heeft de vervanging ook geadviseerd en de consument aangeraden daar even over na te denken. De consument heeft met haar zoon overlegd en vervolgens de ondernemer ook nog de opdracht gegeven de ketel te vervangen, hetgeen op 31 maart 2014 is geschied. Volgens de ondernemer is alles in goed overleg gegaan en met de consument doorgesproken.
De commissie oordeelt als volgt.
Uit de stukken blijkt, dat de ondernemer op 20 maart 2014 voor het vervangen van de leiding en reparatie aan de ketel een prijs heeft genoemd van € 1.900,– exclusief BTW. De consument heeft dit kennelijk aanvaard, waarna de werkzaamheden vier dagen later op 24 maart 2014 zijn uitgevoerd en conform prijsafspraak gefactureerd en betaald. Vervolgens heeft de consument kennelijk nog opdracht gegeven de ketel te vervangen, hetgeen verder geen punt van geschil is.
Het beroep op dwaling wordt verworpen. Niet ter discussie staat immers dat de leiding moest worden vervangen vanwege het vastgestelde grote drukverlies. De consument ging derhalve bij het verlenen van de opdracht uit van een juiste voorstelling van zaken met inbegrip van de kosten, nu zij daar vooraf opgaaf van had gekregen. Op het enkele feit dat een andere ondernemer mogelijk het werk voor minder geld zou hebben kunnen of willen uitvoeren, kan een dwalingsberoep niet worden gegrond.
Het beroep op ongerechtvaardigde verrijking wordt eveneens verworpen. De ondernemer heeft vooraf een prijs afgesproken duidelijk kenbaar voor de consument die daarmee akkoord is gegaan. De betaling aan de ondernemer, vindt derhalve zijn grondslag in een rechtshandeling namelijk de aannemingsovereenkomst, die tussen partijen tot stand is gekomen. Ook hier geldt dat het enkele feit dat mogelijk een andere ondernemer het werk voor minder had kunnen en willen doen, onvoldoende is om te concluderen, dat de ondernemer ongerechtvaardigd is verrijkt: hij heeft gedaan hetgeen partijen vooraf uitdrukkelijk zijn overeengekomen. De consument heeft bovendien enkele dagen bedenktijd gehad, kennelijk geen andere offertes gevraagd terwijl het Nederlands recht de leer van het iustum pretium niet kent bij een vaste aanneemsom of anders gezegd: in beginsel mogen partijen elke prijs bedingen, die ze willen. Overigens is de commissie van oordeel, dat het door de ondernemer gehanteerde uurtarief aan de hoge kant is, maar niet excessief.
Nu een vaste prijs was afgesproken is niet relevant hoeveel uur de ondernemer aan het klaren van de klus heeft besteed.
Ook het beroep op artikel 3 van de toepasselijke UNETO-VNI voorwaarden slaagt niet. De ondernemer heeft onweersproken ter zitting meegedeeld zijn aanbod dat uiteindelijk in de prijsafspraak resulteerde, te hebben doorgesproken met de consument, die daarmee akkoord was en ook zonder enig protest heeft betaald. De prijsopgaaf is ook op schrift gesteld, namelijk op de factuur van 20 maart 2014 met een omschrijving van de uit te voeren werkzaamheden. De commissie acht dit tezamen met de mondelinge toelichting die is gegeven, voldoende om een goede beoordeling door de consument van het aanbod mogelijk te maken.
De commissie acht de klacht derhalve ongegrond.
Beslissing
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Installerende Bedrijven op 4 juli 2014.