Bewijsrisico ten aanzien van causaal verband voor rekening van de ondernemer vanwege negeren opdracht vervanging onderdelen en niet beschikbaar stellen van nadien in geding zijnde onderdelen.

  • Home >>
  • Voertuigen >>
De Geschillencommissie




Commissie: Voertuigen    Categorie: Bewijs    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: VOE01-0409

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil 
 
Het geschil vloeit voort uit een op 16 juli 2001 tussen partijen totstandgekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het verrichten van overeengekomen werkzaamheden (met levering van de benodigde onderdelen) tegen de daarvoor uiteindelijk door de consument te betalen prijs van ƒ 2.035,13 minus de prijs van een brandstoffilter, derhalve ƒ 2.002,78. De werkzaamheden zijn verricht op of omstreeks 18 juli 2001. De consument heeft dit bedrag, zijnde € 908,82, niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.
 
Standpunt van de consument
 
Het standpunt van de consument luidt, zo begrijpt de commissie, in hoofdzaak als volgt. De ondernemer is niet in staat om een verklaring te geven voor het feit dat zowel de bobine als de brandstofpomp gelijktijdig kapot zijn gegaan. Aanvankelijk is dat geweten aan de bougies. Later is de ondernemer daar weer op terug gekomen, nadat de consument had ontdekt dat de bougies 6 weken daarvoor bij een grote beurt niet waren vervangen, hoewel hij daar toen wel om had gevraagd. Vervolgens is een bevredigende verklaring voor het defect raken van de bobine en brandstofpomp uitgebleven. Bovendien bleken de kosten van herstel veel hoger dan aanvankelijk opgegeven. Een eerste globale prijsopgaaf bedroeg ƒ 700,=. Later werd medegedeeld dat de kosten om en nabij ƒ 1.442,= zouden bedragen.
Uiteindelijk zijn blijkens de nota meer onderdelen vervangen dan alleen de bobine en de brandstofpomp.

Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
 
Bij de uitvoering van een grote beurt, zes weken voor de auto stuk ging, was mij de mogelijkheid geboden een “budget-beurt” uit te laten voeren, een onderhoudsbeurt met beperkte kosten. Ik heb mij toen laten uitleggen wat het verschil was tussen zo’n beurt en een gewone beurt. Daarbij bleek mij dat bij een “budget-beurt” de bougies niet zouden worden vervangen. Ik heb toen uitdrukkelijk opdracht gegeven om een gewone beurt uit te voeren, omdat ik wilde dat de bougies vervangen zouden worden. Achteraf is mij gebleken, ook uit de factuur voor die beurt, dat daarbij de bougies niet zijn vervangen.
Ik blijf erbij dat ik van de heer Van Leijden heb gehoord dat de bougies waren dichtgeslibd, waardoor de bobine te veel stroom zou hebben doorgegeven aan de brandstofpomp. Ik vermoed dat de oorzaak voor het defect aan de bobine en de brandstofpomp is gelegen in de omstandigheid dat de ondernemer bij de uitvoering van de grote beurt de bougies niet heeft vervangen en dat hij daar niet voor uit wil komen.
Ik ben de dag waarop ik het defect constateerde zonder haperen naar de school gereden voor een boodschap. Na ongeveer 10 minuten ben ik teruggekomen bij de auto en toen wilde deze niet meer starten. Ik hoorde wel het geluid van de motor, maar deze wilde niet meer aanslaan.
 
De consument verlangt dat de oorzaak van het defect raken van de bobine en brandstofpomp boven water komt en vergoeding van die kosten die, zo daarvan mocht blijken, door het ondeugdelijk werk van de ondernemer zijn ontstaan.
 
Standpunt van de ondernemer
 
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
 
De auto is binnengebracht met een klacht dat hij niet wilde starten. Deze klacht is verholpen. Er bestond geen relatie tussen dichtgeslibde bougies, het kapot gaan van de bobine en het defect raken van de benzinepomp. De oorzaak van het kapot gaan van beide onderdelen is niet te achterhalen.

Beoordeling van het geschil
 
De commissie heeft het volgende overwogen.

Van de zijde van de ondernemer is niet betwist dat hij heeft nagelaten om bij de uitvoering van een grote beurt de bougies te vervangen. Gelet op de leeftijd en het aantal kilometers dat met de auto gereden was mag worden aangenomen dat deze bougies al lang in de auto zaten. Enig causaal verband tussen de storing aan de bobine en de ook op de factuur staande “trans.unit” kan niet worden uitgesloten. Evenmin kan echter een causaal verband direct worden aangenomen. De ondernemer heeft na vervanging de oude bougies niet ter beschikking gesteld van de consument, hoewel deze wel heeft verzocht om de vervangen onderdelen. Slechts de bobine en de brandstofpomp zijn aan de consument afgegeven. Aldus heeft de ondernemer de consument in een positie gebracht waarin hij zijn gelijk niet, althans in sterk verminderde mate kan aantonen: de bougies zijn niet langer voor een onderzoek beschikbaar.
 
Nu moet worden aangenomen dat de ondernemer de opdracht om de bougies te vervangen heeft genegeerd, en in weerwil van de wens van de consument de vervangen bougies niet aan hem heeft afgegeven, brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich mee dat het bewijsrisico ten aanzien van een causaal verband tussen een defect aan de bougies en het defect aan de bobine voor rekening van de ondernemer komt. Nu deze niet in staat is aan te tonen dat daartussen geen causaal verband bestaat, is de commissie van oordeel dat aangenomen moet worden dat het defect aan de bobine is ontstaan door het nalaten, ondanks de uitdrukkelijke opdracht daartoe van de consument, om de bougies te vervangen. Dat rechtvaardigt dat de kosten voor vervanging van de bobine en “trans. unit “ voor rekening blijven van de ondernemer.
 
Het is technisch niet mogelijk, althans met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten, dat enig causaal verband bestaat tussen het defect aan de bougies of de bobine en het defect aan de brandstofpomp. Derhalve moet worden aangenomen dat dit een defect betreft dat bij een auto van de leeftijd en met het kilometrage als die van de consument kan optreden. De kosten van de vervanging van de brandstofpomp dienen derhalve voor rekening van de consument te blijven.
 
Het voorgaande betekent dat de klacht van de consument deels gegrond is. Voor de vervanging van genoemde onderdelen heeft de consument factuur nummer 131.627 d.d. 20 juli 2001 ontvangen ten bedrag van ƒ 1.710,19 exclusief 19% BTW. Tussen partijen is niet in geschil dat daar een bedrag van ƒ 32,35 exclusief BTW in mindering kan worden gebracht, omdat het brandstoffilter is gecrediteerd. De commissie is van oordeel dat de posten “trans.unit”, “bobine” en “weerstand+cond” voor rekening van de ondernemer dienen te blijven. De kosten voor nieuwe bougies komen voor rekening van de consument, omdat deze die in het kader van het onderhoud ook had moeten betalen. Ook de posten “benzinepomp” en “klein materiaal” laat de commissie voor rekening van de consument. Ten aanzien van het arbeidsloon zal de commissie de post 50:50 voor rekening brengen van de ondernemer en de consument. In totaal dient de consument aan de ondernemer derhalve te voldoen ƒ 875,71 plus 19% BTW, derhalve ƒ 166,38, ofwel ƒ 1.042,09 (€ 472,88). Het overige dient voor rekening van de ondernemer te blijven.
 
Voorts dient de ondernemer de consument het klachtengeld te vergoeden, nu de consument deels in het gelijk is gesteld. Dit bedraagt € 68,07. Vergoeding kan geschieden door verrekening met het bedrag dat de consument de ondernemer nog verschuldigd is, zodat dit uiteindelijk nog € 404,81 bedraagt. Met inachtneming van het voorgaande beslist de commissie dan ook als volgt.

Beslissing
 
De commissie stelt de ten laste van de consument komende kosten voor de in factuur nummer 131.627 d.d. 20 juli 2001 gefactureerde werkzaamheden vast op een bedrag van € 472,88 (ƒ 1.042,09).
 
Bovendien dient de ondernemer € 404,81aan de consument te betalen .
 
Met in achtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend:
· een deel, groot € 504,01 wordt terugbetaald aan de consument;
· een deel, groot € 74,81 wordt uitbetaald aan de ondernemer.
 
Aldus beslist door de Geschillencommissie Auto op 27 februari 2002.