Bij vaststelling inruilprijs kan in casu niet afgeweken worden van de schriftelijke overeenkomst.

  • Home >>
  • Voertuigen >>
De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Voertuigen    Categorie: Prijs    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: VOE97-0072

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil
 
Het geschil vloeit voort uit een op 6 december 1996 tussen partijen tot stand gekomen koopovereenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot verkoop van een nieuwe auto, met inruil van auto met aanrijdingsschade. De levering vond plaats op of 5 februari 1997.
 
De consument heeft op 24 maart 1997 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
 
Standpunt van de consument

In het najaar van 1996 was schade ontstaan aan mijn Citroën ZX. In verband daarmee had ik een afspraak gemaakt met de onder­nemer, teneinde een expertise te laten verrichten. Ik werd bij een en ander bijgestaan door de heer Klumpenaar; deze heeft de meeste van de hierna te noemen onderhandelingen ge­voerd. Op 4 december heb ik de auto gebracht, in verband met de op 5 de­cember uit te voeren expertise. Op diezelfde datum heeft de heer Klumpenaar tevens onderhandeld over de aanschaf van een andere auto voor mij. Toen is nog geen overeenstemming be­reikt. Op 5 december heeft de expertise plaats gevonden. Op 6 december is de heer Klumpenaar namens mij tot overeenstem­ming gekomen omtrent de aankoop van een andere auto, met in­ruil van mijn oude auto. Daarbij is van onze kant niet toege­zegd dat de inruilprijs van mijn oude auto erop was gebaseerd, dat de reparatie zou zijn uitgevoerd. Er is ook niet gezegd dat die reparatie toch wel door de verzekering zou worden gedekt. Overigens heeft de verzekering mij inderdaad de ge­schatte schade, minus ¦ 300,– eigen risico, uitgekeerd. Dat staat hier echter buiten.
Volgens mij was die schade, die heel gering was, niet eens van invloed op de inruilprijs.
Op de schriftelijke overeenkomst is ook vermeld, dat de in­ruilprijs was bepaald voor de auto "zoals gezien".
Bij de inlevering van de auto op 5 februari 1997 werden ook geen opmerkingen gemaakt.
Pas later, nadat die auto zonder mijn opdracht (het was trou­wens mijn auto niet meer) was gerepareerd, kwam de ondernemer met een reparatienota. Ik vind dat ik die niet hoef te beta­len.
 
Standpunt van de ondernemer
 
Bij gelegenheid van de onderhandelingen over de inruil – toen de uitslag van de expertise reeds bekend was – heeft de heer Klumpenaar ermee ingestemd, dat de inruilprijs was gebaseerd op een gerepareerde auto. Dat was volgens hem ook geen pro­bleem, omdat de verzekering de schade toch betaalde. In goed vertrouwen heb ik dat niet op de overeenkomst gezet: dat was inderdaad onhandig. Ook toen de auto op 5 februari werd inge­leverd, had ik geen reden om aan te nemen dat die schade nog aan de auto zou zitten. Daarom heb ik niet meteen gereageerd.
 
Beoordeling van het geschil
 
Blijkens de koopovereenkomst is de inruilprijs bepaald voor de auto "zoals heden gezien en gereden".
Het standpunt van de ondernemer dat zou zijn afge­sproken, dat dan wel de reeds door een expert begrote schade zou zijn her­steld, impliceert dus een afwijking van of aanvulling op de schriftelijke overeenkomst. Daar die schriftelijke overeen­komst in beginsel volledig bewijs oplevert, dient de onderne­mer aan te tonen dat er iets anders of meer is overeen geko­men.
Ofschoon zijn relaas op onderdelen zeker geloofwaardig over­komt – zo wordt met name zijn verklaring, dat is gesproken over het feit dat de verzekering de schade zou dekken, ge­steund door het gegeven dat de schade inderdaad is aangemeld bij en uitgekeerd door de verzekering, zij het onder aftrek van eigen risico, en moet voorts opgemerkt worden dat in het eigen relaas van de consument de schade eigenlijk niet van invloed was op de inruilprijs, zodat zij weliswaar "techni­sche" schade had geleden, doch geen schade die zich vertaalde in relevante waardevermindering, zulks terwijl zij wèl een schade­uitke­ring heeft geïnd – kan dit niet als voldoende bewijs gelden.
Daarbij komt, dat zijn (ondernemers)relaas omtrent de gang van zaken bij de inlevering van de auto weer minder ge­loof­waardig is. Immers, de auto zou in beginsel wor­den her­steld bij de ondernemer. Deze kon dus bij inlevering op 5 februari weten dat de reparatie niet had plaatsgevonden. Het vertrouwen dat die auto toen dus wel gerepareerd zou zijn, miste dus iedere grond.
 
Op grond van het vorenstaande dient de ondernemer gehouden te worden aan de schriftelijke overeenkomst, zodat de klacht gegrond is.
 
Beslissing
 
De ondernemer betaalt aan de consument een bedrag van ƒ 1.785,94. Betaling dient binnen een maand na verzenddatum van dit bindend advies te geschieden.
 
Aldus beslist door de Geschillencommissie Auto op 9 juni 1997.