
Commissie: Advocatuur
Categorie: Declaratie
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
ADV11-0021
De uitspraak:
Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de opdrachtbevestiging van 4 april 2008, waarbij partijen zich voor de beslechting van alle geschillen ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en/of uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, onderwerpen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie). Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement). De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede mannen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Standpunt eiseres Voor het standpunt van eiseres verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt haar standpunt op het volgende neer. Eiseres wenst de declaratie, die verweerster ondanks herhaalde betalingsherinneringen niet heeft voldaan, ter incasso aan de commissie voor te leggen. Daarbij heeft eiseres meegedeeld dat [de advocaat] rechtsbijstand heeft verleend aan [de cliënte]. Aan de cliënte is bevestigd dat het niet zeker is dat zij voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt. De cliënte is de afgesproken betalingsregeling niet nagekomen. Eiseres betwist dat de cliënte schade heeft geleden. Met inachtneming van het vorenstaande verzoekt eiseres de commissie om de cliënte te veroordelen in de openstaande declaratie van 20 mei 2008 voor een bedrag van € 1.242,66 te vermeerderen met de wettelijke rente alsmede in de kosten van deze procedure conform artikel 36 van het Reglement. Standpunt verweerster Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het betoog van de klachten op het volgende neer. Volgens de cliënte heeft de advocaat aangegeven dat zij ongeveer € 90,– zou moeten betalen voor de rechtsbijstand. Nadien kreeg de cliënte een declaratie van circa € 1.200,–. Indien de cliënte van tevoren had geweten dat zij zo’n bedrag moest betalen voor het opstellen van een bezwaarschrift aan de Belastingdienst, had zij de advocaat niet benaderd. Zij stelt niet meer dan € 100,– in de maand te kunnen afbetalen. Op grond van het vorenstaande verzoekt de cliënte de commissie om aan haar een vergoeding toe te kennen van € 100,–. Behandeling van het geschil
Op 6 juni 2011 heeft de mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen. Beide partijen zijn ter zitting verschenen en hebben aldaar hun standpunten nader toegelicht. Beoordeling van het geschil Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende. Eiseres heeft onder meer verzocht de cliënte te veroordelen tot betaling van de openstaande declaratie van € 1.242,66 te vermeerderen met de wettelijke rente. De advocaat heeft aan de cliënte rechtsbijstand verleend ter zake onbetaalde aanslagen van de Belastingdienst. Vastgesteld moet worden dat er weliswaar ten behoeve van de cliënte relevante werkzaamheden zijn verricht, doch gelet op de ter zitting overgelegde urenspecificatie is de commissie van oordeel dat er buitenproportioneel is gedeclareerd. Zo zijn er meerdere malen veel kosten in rekening gebracht voor ‘studie wet/jurisprudentie/literatuur’. De commissie verwijst daarbij onder meer naar de in rekening gebrachte uren op 3 april 2008 en 4 april 2008. Dit klemt temeer nu de commissie verder geen substantiële stukken dan wel onderbouwing heeft aangetroffen die het hoge aantal in rekening gebrachte uren kunnen rechtvaardigen; zo is niet gebleken dat de zaak een complex karakter had. Het ter zitting getoonde beroepschrift bevatte slechts 1 à 1½ A4tje, zodat ook om die reden het in rekening brengen van in totaal 474 minuten niet kan worden gerechtvaardigd. De stelling van de advocaat dat de cliënte op het vragenformulier van de commissie heeft aangegeven dat zij bereid is de declaratie te voldoen met een afbetalingsregeling, wordt door de commissie verworpen nu zij dit in strijd acht met de redelijkheid en billijkheid en niet afdoet aan het vorenstaande. Bovendien had de financiële toestand van de cliënte voor de advocaat, als professionele partij, aanleiding moeten zijn om extra alertheid aan de dag te leggen. Dit geldt temeer nu de advocaat niet de wijze van de aanvraag van de toevoeging voor de commissie heeft kunnen verduidelijken noch in de overgelegde stukken noch desgevraagd ter zitting. De advocaat heeft dan ook niet gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. Gezien op het vorenstaande, de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de commissie van oordeel dat de totaal in rekening gebrachte kosten niet (geheel) gerechtvaardigd zijn. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid staat het de advocaat dan ook niet vrij om thans de openstaande declaratie geheel te vorderen. De commissie acht het dan ook redelijk en billijk om de thans openstaande declaratie te matigen. Gelet op de urenspecificatie, het ter zitting getoonde beroepschrift, het niet complexe karakter van de zaak en het niet kunnen verduidelijken van de wijze van de aanvraag van de toevoeging, is de commissie van oordeel dat het in rekening brengen van in totaal 120 minuten redelijk en billijk is. Derhalve zal de commissie hetgeen de cliënte op grond daarvan aan de advocaat in totaal is verschuldigd vaststellen op een bedrag van € 374,85 inclusief kantoorkosten en BTW. Nu ter zitting is komen vast te staan dat de cliënte reeds een bedrag van € 550,– aan de advocaat heeft voldaan zal de commissie voorts bepalen dat de advocaat aan de cliënte het teveel ontvangen bedrag aan de cliënte dient terug te betalen. De advocaat heeft nog verzocht de cliënte te veroordelen in de verschuldigde wettelijke rente. Gelet op de omstandigheid dat de advocaat grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, ziet de commissie geen grond voor het toewijzen van dat verzoek. Dit verzoek zal de commissie dan ook afwijzen. De door de cliënte verzochte schadevergoeding van € 100,– zal de commissie eveneens afwijzen, nu de cliënte haar vordering hieromtrent niet nader heeft onderbouwd en daarnaast niet of onvoldoende is komen vast te staan dat de cliënte door het nalaten of toedoen van de advocaat schade heeft geleden. De advocaat heeft nog verzocht de cliënte te veroordelen in de kosten van deze procedure conform artikel 36 van het Reglement. De commissie overweegt hieromtrent als volgt. Ingevolge artikel 36 van het Reglement kan de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld om aan de wederpartij te voldoen de kosten van deskundigen en getuigen en de door de commissie begrote kosten van juridische bijstand van de wederpartij. Nu eiseres haar vordering wat dit betreft op geen enkele wijze heeft onderbouwd, zal de commissie het verzoek hieromtrent afwijzen. De commissie merkt nog op dat de achtergrond van deze bepaling is dat de procedure bij de commissie laagdrempelig en eenvoudig dient te zijn, waarbij geen proceskostenveroordeling past en dat deze slechts bij hoge uitzondering zal worden toegewezen. Bovendien wordt eiseres grotendeels in het ongelijk gesteld. De commissie zal voorts de advocaat als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 89,25 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt de advocaat geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens de cliënte te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat de advocaat ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie. Nu de advocaat reeds de arbitragekosten aan de commissie heeft voldaan, zal de commissie niet overgaan tot veroordeling daarvan. Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft – naar het oordeel van de commissie – geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing De commissie: – verklaart de klacht van de cliënt gegrond; – stelt de betalingsverplichting van de cliënte vast op € 374,85 inclusief kantoorkosten en BTW; – bepaalt dat de cliënte niets meer aan de advocaat is verschuldigd; – bepaalt dat de advocaat het teveel van de cliënte ontvangene bedrag aan de cliënte dient te restitueren binnen een maand na verzenddatum van dit vonnis; – wijst het meer of anders verzochte af. Dit arbitraal vonnis is gewezen en door de arbiters van de Geschillencommissie Advocatuur ondertekend.