Client had moeten weten dat de werkzaamheden betaald moesten worden

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Factuur    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 133023/133702

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De advocaat heeft op basis van twee opdrachtbevestigingen werkzaamheden uitgevoerd voor verweerder ter zake van een huurgeschil en een kwestie met de gemeente. De verweerder kwam daarbij niet in aanmerking voor een toevoeging. De verweerder heeft de declaraties van de advocaat onbetaald gelaten. De verweerder geeft aan dat hij een voorschot heeft betaald en dacht dat dit de gehele declaratie zou betreffen. De commissie vindt geen steun in de stukken voor de stelleningen van verweerder. Van misleiding door de eiser kan niet worden gesproken. De commissie oordeelt dat de advocaat het uurtarief en de voorwaarden duidelijk in de opdrachtbevestiging heeft vermeld. Verweerder wist, althans had kunnen weten dat hij deze werkzaamheden/opdracht op betalende basis diende te voldoen.

De uitspraak

Ondergetekenden:
de heer mr. J. van der Groen te Wassenaar, de heer mr. I.L. Haverkate te Abcoude en de heer mr. C.J.J. Havermans te Den Haag, die in het onderhavige geschil als arbiters optreden, hebben het volgende vonnis gewezen.

Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in twee opdrachtbevestigingen van respectievelijk 15 februari 2021 en 22 april 2021 en de daarop van toepassing verklaarde algemene voorwaarden, waarbij partijen zich voor de beslechting van alle geschillen ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en/of uitvoering van de dienstverlening, onderwerpen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie). Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement).

De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede personen naar billijkheid, waarbij zij met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

Als plaats van arbitrage is Utrecht vastgesteld.

Standpunt van eiser
Voor het standpunt van eiser verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Verweerder heeft zich tot de advocaat gewend met het verzoek zijn belangen te behartigen ter zake een huurgeschil en een kwestie met de gemeente. De advocaat heeft verweerder twee opdrachtbevestigingen gestuurd en op basis van deze opdrachtbevestigingen werkzaamheden verricht.

Omdat het vastgestelde inkomen van verweerder de wettelijk vastgestelde financiële grenzen overschrijdt, is de toevoeging afgewezen. Daarna zijn twee declaraties naar verweerder gestuurd.

Verweerder heeft telefonisch aangegeven de declaraties niet te zullen voldoen, omdat hij het oneens is met de hoogte van het bedrag. Contact met verweerder is vervolgens niet meer mogelijk gebleken. Hij heeft beide declaraties (ondanks de positieve uitkomst inzake het huurgeschil) onbetaald gelaten. In totaal staat nog een bedrag van € 2.984,90 open.

Eiser verzoekt de commissie te bepalen dat verweerder het openstaande bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, dient te voldoen.

Standpunt van verweerder
Voor het standpunt van verweerder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Verweerder voelt zich misleid door eiser, die heeft toegezegd dat verweerder een toevoeging zou krijgen. Hij heeft zijn inkomensgegevens aan eiser verstrekt. Deze had op basis daarvan moeten weten dat verweerder niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand.
Verweerder heeft een voorschotnota van € 875,– aan eiser betaald. Hij ging ervan uit dat hij geen verdere kosten hoefde te betalen. Hij heeft dit in een e-mail ook expliciet aan eiser gevraagd, maar daarop geen antwoord gekregen.

Verweerder is van mening dat eiser hem eerlijk had moeten informeren over de kosten. Als hij had geweten dat hij geen recht heeft op een toevoeging, had hij eiser niet ingeschakeld en zelf zijn belangen verdedigd.

Verweerder verzoekt de commissie te bepalen dat hij slechts de helft van het openstaande bedrag
– middels een betalingsregeling – aan eiser hoeft te voldoen.

Behandeling van het geschil
De commissie – bijgestaan door mevrouw mr. drs. I.M. van Trier als plaatsvervangend secretaris – heeft de behandeling van het geschil op basis van de stukken, zonder mondelinge behandeling, afgedaan.

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.

De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van eiser hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

Eiser vordert betaling van de declaraties, die op 2 augustus 2021 aan verweerder zijn toegestuurd. Verweerder is het niet eens met de door eiser in rekening gebrachte kosten. Hij is ervan uitgegaan dat eiser de zaak op toevoegingsbasis zou behandelen en dat hij behoudens het door hem betaalde bedrag van € 875,– niets meer aan eiser hoefde te betalen.

Naar het oordeel van het de commissie vinden de stellingen van verweerder geen steun in de ingebrachte stukken. Van misleiding door eiser is de commissie niet gebleken.

Immers, de commissie stelt vast dat in de opdrachtbevestigingen van 15 februari 2021 en 22 april 2021 – voor zover van belang – staat vermeld:

Kosten van rechtsbijstand
Het uurtarief in deze zaak bedraagt € 225,00 exclusief 6% kantoorkosten en btw en exclusief verschotten. (…)
Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand (toevoeging).
(…)

Voorschot
Ik werk in beginsel op voorschotbasis. Dat betekent dat ik mijn werkzaamheden in beginsel pas kan beginnen zodra de voorschotdeclaratie is voldaan. Zodra een eventueel voorschot niet meer toereikend is, volgt normaal gesproken een tussendeclaratie en een nieuw voorschot. Het kan echter ook voorkomen dat op basis van nacalculatie wordt gedeclareerd.
(…)

Geen gefinancierde rechtsbijstand
Indien geen toevoeging wordt aangevraagd, de toevoeging wordt afgewezen of later wordt ingetrokken zal ik mijn werkzaamheden verrichten op basis van het genoemde uurtarief.”

In de opdrachtbevestiging is dus duidelijk vastgelegd wat de financiële consequenties van de dienstverlening door eiser waren. Verweerder is hiermee kennelijk akkoord gegaan. Dat verweerder de opdrachtbevestigingen niet heeft ondertekend, doet hieraan in dit geval niet af. De commissie acht niet aannemelijk dat verweerder geen van beide opdrachtbevestigingen heeft ontvangen.

Voor wat betreft de keuze van eiser om een toevoeging voor verweerder aan te vragen, merkt de commissie op dat een advocaat (ingevolge regel 18 van de Gedragsregels advocatuur), tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, verplicht is met zijn cliënt vóór de aanvaarding van de opdracht en verder steeds tussentijds wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. De Raad voor Rechtsbijstand is de instantie die beslist of een cliënt al dan niet in aanmerking komt voor een toevoeging.

Dat de Raad voor Rechtsbijstand heeft beslist dat verweerder niet in aanmerking komt voor een toevoeging, kan eiser niet worden verweten; verweerder heeft zijn stelling dat eiser op basis van de inkomensgegevens had moeten weten dat geen aanspraak kon worden gemaakt op gefinancierde rechtsbijstand, niet nader onderbouwd.

Op basis van de stukken staat voorts vast dat de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand dateert van 15 maart 2021 en dat eiser ook daarna nog werkzaamheden voor verweerder heeft verricht; blijkens de opdrachtbevestiging van 22 april 2021 heeft verweerder zelfs een tweede opdracht aan eiser verstrekt. Verweerder wist, althans had kunnen weten dat hij deze werkzaamheden/opdracht op betalende basis diende te voldoen. De commissie ziet niet in dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen veronderstellen dat alle werkzaamheden van eiser zouden vallen onder het door hem betaalde voorschot. In dit verband merkt de commissie op dat de betaling van een ‘voorschot’ impliceert dat nadere kosten kunnen volgen.

Uit de stukken blijkt verder dat eiser de werkzaamheden volgens de gemaakte afspraken in rekening heeft gebracht. Verweerder heeft de declaraties niet inhoudelijk betwist. De hoogte of omvang van de declaraties komt de commissie ook niet bovenmatig of buitenproportioneel voor.

Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de commissie niet komen vast te staan dat eiser niet heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. De commissie zal dan ook bepalen dat verweerder het openstaande bedrag van € 2.984,90, vermeerderd met de wettelijke rente, aan eiser dient te betalen.
De commissie zal voorts verweerder als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 90,75 van het door de Stichting Geschillencommissies voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt eiser geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens verweerder te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat eiser ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt verweerder tot betaling van deze kosten.

Hetgeen partijen ieder voor zich overigens verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Derhalve wordt beslist als volgt.

Beslissing
De commissie:

• veroordeelt verweerder om aan eiser te voldoen een bedrag van € 2.984,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de declaraties tot aan de dag der algehele voldoening;

• bepaalt dat het bedrag dat eiser ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt verweerder in de kosten van deze arbitrage, aan de zijde van eiser vastgesteld op € 90,75 aan honorarium en verschotten van de arbiters;

• wijst het meer of anders verzochte af.

Dit arbitraal vonnis is gewezen te Utrecht op 29 juli 2022 en door de arbiters van de Geschillencommissie Advocatuur ondertekend.