Client had zelf om verduidelijking kunnen vragen

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: (non)conformiteit    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 172427/181028

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De cliënt is bijgestaan door een advocaat en klaagt erover dat de afspraken met de andere partij niet goed zouden zijn vastgelegd, waardoor de cliënt schade heeft geleden. De advocaat betwist de stellingen van de cliënt. De commissie schetst de situatie en geeft aan dat het op de weg van de cliënt had gelegen om het een en ander door de advocaat te laten verduidelijken. Niet is komen vast te staan dat de advocaat niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. De klacht is ongegrond.

De uitspraak

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van de dienstverlening van de behandelend advocaat van het kantoor.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt is in december 2020 boventallig verklaard door zijn ex-werkgever. Hij is tot 1 september 2021 vrijgesteld van werk, met doorbetaling van zijn salaris. Tijdens zijn dienstverband betaalde de ex-werkgever van de cliënt jaarlijks de contributie voor het lidmaatschap van het Actuarieel Genootschap ten bedrage van € 870,–.

De cliënt is in deze zaak bijgestaan door [naam advocaat], die, naar de commissie begrijpt, ten tijde van de behandeling van de zaak als juridisch medewerker aan het kantoor verbonden was en inmiddels als advocaat aan het kantoor verbonden is. De commissie leidt dit af uit de ondertekening van e-mails van 18 en 22 januari 2021 (juridisch medewerker) en 20 april 2022 (advocaat). Omdat de cliënt in zijn klacht spreekt over zijn advocaat, zal de commissie hierna ook die aanduiding hanteren als bedoeld wordt degene die de cliënt heeft bijgestaan.

De cliënt heeft de advocaat aangegeven dat de contributie nog één keer betaald zou worden door zijn ex-werkgever. Vervolgens heeft de cliënt toch de nota voor de contributie van 1 augustus 2021 tot en met 31 juli 2022 ontvangen, omdat de ex-werkgever deze niet wilde betalen. Deze beroept zich op de afspraken die zijn advocaat met de advocaat heeft gemaakt.

Het kantoor stelt zich op het standpunt dat de ex-werkgever van de cliënt slechts 1/12 gedeelte van de nota hoeft te betalen, terwijl de cliënt van de advocaat had begrepen dat de gehele nota nog één keer door de ex-werkgever zou worden betaald. Dit is in een e-mail bevestigd.

De cliënt vindt dat de advocaat de zaak niet goed heeft geregeld en de afspraken niet goed heeft vastgelegd. Zijn ex-werkgever heeft inmiddels 1/12 van de nota vergoed. De cliënt heeft het restant zelf betaald.

De cliënt verzoekt de commissie te bepalen dat het kantoor hem een bedrag van (11/12 x € 870,– =)
€ 797,50 moet vergoeden.

Standpunt van het kantoor
Voor het standpunt van het kantoor verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De stelling van de cliënt dat zijn ex-werkgever de volledige contributie voor het lidmaatschap 2021-2022 zou moeten voldoen, is niet juist. Uit de correspondentie blijkt duidelijk dat enkel gedurende de vrijstelling van werk de contributie zou worden doorbetaald. Nu het dienstverband per 1 september 2021 is beëindigd, moest de ex-werkgever de contributie tot en met 31 augustus 2021 voldoen. Uit een e-mail van de cliënt blijkt dat hij hiervan op de hoogte was.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat de advocaat namens de cliënt met (de advocaat van) de ex-werkgever afspraken heeft gemaakt over de vergoeding van de contributie voor het lidmaatschap van het Actuarieel Genootschap. Vast staat voorts dat deze afspraken ten onrechte niet in de vaststellingsovereenkomst tussen de cliënt en zijn ex-werkgever zijn opgenomen. Dit valt de advocaat aan te rekenen, maar hij heeft dit hersteld door een bericht naar de advocaat van de ex-werkgever van de cliënt te sturen.

Zoals de cliënt zelf in zijn e-mail van 14 januari 2021 aan de advocaat heeft vermeld, is de afspraak als volgt vastgelegd: “Gedurende de vrijstelling van werk zal het lidmaatschap voor het Actuarieel Genootschap worden doorbetaald.” De client stelt zich op het standpunt dat hij ervan is uitgegaan dat zijn ex-werkgever de volledige jaarcontributie – van 1 augustus 2021 tot 31 juli 2022 – zou vergoeden, omdat de datum van de nota voor deze contributie viel in de periode dat hij was vrijgesteld van werk.

Uit de formulering van de gemaakte afspraak blijkt volgens de commissie echter dat niet de notadatum beslissend was voor de betaling van de contributie door de ex-werkgever, maar de periode gedurende welke de cliënt was vrijgesteld van werk. Dat dit door de advocaat zo is geformuleerd, valt hem naar het oordeel van de commissie niet te verwijten. Uit de overgelegde stukken is de commissie immers niet gebleken dat de cliënt expliciet aan de advocaat heeft kenbaar gemaakt dat hij wilde dat zijn ex-werkgever nog de volledige jaarcontributie voor de periode van 1 augustus 2021 tot 31 juli 2022 zou vergoeden. Indien de formulering van de gemaakte afspraak – waarvan hij dus uitdrukkelijk op de hoogte was – voor de cliënt niet duidelijk was, had het op zijn weg gelegen de advocaat daarover nadere vragen te stellen alvorens de vaststellingsovereenkomst te tekenen.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de advocaat in deze niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. De commissie zal de klacht van de cliënt dan ook ongegrond verklaren en het door hem verzochte afwijzen. Daarbij merkt de commissie op dat de ex-werkgever met de betaling van 1/12 gedeelte van de nota van het Actuarieel Genootschap heeft voldaan aan de gemaakte afspraak.

Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft geen verdere bespreking, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Derhalve wordt beslist als volgt.

Beslissing
De commissie verklaart de klacht van de cliënt ongegrond en wijst het door hem verzochte af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, bestaande uit de heer mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mevrouw mr. H.M.J. van den Hurk en mevrouw mr. drs. S. Euwema, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. I.M. van Trier, secretaris, op 21 oktober 2022.