Cliënt is ontevreden over belangenbehartiging bij arbeidsgeschil en over te hoge declaratie

  • Home >>
  • Advocatuur >>
De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Kosten    Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 50570/60157

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënt vindt de opgestuurde declaraties van de advocaat te hoog. De cliënt is samen met de advocaat een zaak gestart tegen zijn werkgever. De advocaat had bevestigd dat de zaak voor de cliënt kosteloos zou zijn en dat de werkgever de juridische kosten zou betalen, dit was niet het geval. Daarnaast werd de cliënt niet op de hoogte gehouden van de oplopende juridische kosten en heeft de advocaat te veel gedeclareerd. De advocaat spreekt de verwijten tegen en geeft aan de cliënt telkens op de hoogte te hebben gehouden van de kosten voor de belangenbehartiging. Bovendien heeft de advocaat in de opdrachtbevestiging expliciet staan dat als ineens blijkt dat de werkgever de kosten niet vergoed, deze voor rekening komen van de cliënt. De commissie oordeelt dat de advocaat voldoende duidelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden overeenkomstig de opdracht zijn verricht en daarvoor ook tussentijdse declaraties zijn verzonden. Daarnaast is het de commissie niet gebleken dat de advocaat te veel heeft gedeclareerd. De klacht is ongegrond.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de advocaat.

De cliënt klaagt, kort samengevat, erover dat de advocaat zijn belangen niet goed heeft behartigd bij een arbeidsgeschil en daarvoor een te hoge declaratie aan de cliënt heeft verzonden.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

Eind januari 2018 heeft de cliënt zich bij zijn werkgever ziek gemeld met psychische klachten. Er is een traject in gang gezet bij de huisarts, psycholoog en bedrijfsarts. De cliënt was al enkele jaren met de advocaat bevriend. De advocaat gaf aan dat hij wel eens als vriend naar de zaak wilde kijken. Eind september 2018 heeft de werkgever aan de cliënt geïnformeerd dat de ziekte van de cliënt werd erkend als ‘beroepsziekte’. Daarop is de advocaat namens de cliënt een zaak gestart tegen zijn werkgever.

De klacht van de cliënt bestaat uit de volgende klachtonderdelen:
1) Geen periodiek inzicht in de oplopende juridische kosten;
2) Alle kosten zouden voor de werkgever zijn;
3) Excessief declareren;
4) Ontbreken van een klachtenregeling.

Op 12 oktober 2018, bij de start van de zaak, heeft de advocaat bevestigd dat de zaak voor de cliënt kosteloos zou zijn omdat de werkgever in dit soort gevallen de juridische kosten voldoet. Dit bleek later niet het geval. Verder werd de cliënt niet periodiek op de hoogte gehouden van de oplopende juridische kosten en werd er door de advocaat excessief gedeclareerd.

Op 12 juli 2019 heeft de werkgever elke vorm van aansprakelijkheid afgewezen. Naar de menig van de cliënt had de advocaat op dat moment met hem in gesprek moeten gaan over de kosten. De advocaat heeft dat nagelaten, terwijl op dat moment duidelijk was dat de werkgever deze kosten niet zou vergoeden. Als de cliënt had geweten dat de kosten zo hoog zouden oplopen, was hij er niet meer doorgegaan.

Pas op 20 februari 2020, 14 maanden na de start van de procedure, ontving de cliënt een kostenoverzicht met een tussensaldo van € 12.025,– en een urenverantwoording. Dit cliënt schrok daarvan, maar ging ervan uit dat hij de kosten alleen hoefde voor te schieten en later terugbetaald zou krijgen van de werkgever.

Op 16 juli 2020 ontving de cliënt een factuur van € 20.630,–. De cliënt is tussentijds niet over deze kosten geïnformeerd en kreeg ook geen aanwijzingen hoe de kosten konden worden beperkt.

Pas tijdens een telefoongesprek op 12 augustus 2020 werd de cliënt duidelijk dat een groot deel van de kosten van de advocaat voor zijn rekening kwamen. Volgens artikel 6 van de Regeling Schadevergoeding bij Beroepsincidenten Politie wordt slechts 40 uur van maximaal € 175,– per uur vergoed, derhalve een bedrag van €7.000,–.

Op 21 augustus 2020 heeft de cliënt aan de advocaat laten weten dat hij over de declaratie wilde praten. De advocaat antwoordde op 3 september 2020 dat hij geen zin had in verdere discussie over zijn honorarium, dat hij zijn werkzaamheden neerlegde en de na de factuur gemaakte kosten niet zal berekenen. De advocaat had hem bij dreigende overschrijding van dit bedrag moeten waarschuwen.

De cliënt vindt de declaratie van € 20.630,– excessief hoog in verhouding tot de door de advocaat berekende claim van maximaal € 33.000,–. De verhouding is daarbij zoek. De cliënt noemt een aantal voorbeelden waarbij een groot aantal uren is geschreven.
Bij schrijven van 1 maart 2021 heeft de cliënt geïnformeerd dat de salarisclaim verlaagd dient te worden met een bedrag van € 9.752,– omdat de terugval wordt aangevuld met een uitkering van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering. Er resteert een carrièreschade van € 23.927,–. Gezien de declaratie van de advocaat van € 20.630,– is de verhouding inmiddels bijna 1:1.

De advocaat heeft de cliënt verwezen naar de klachtenregeling van zijn kantoor, maar de klachtenbehandelaar van het kantoor liet de cliënt weten de klacht niet in behandeling te nemen, ondanks dat op het briefpapier van de advocaat naar deze klachtenregeling wordt verwezen. Elke advocaat dient echter een klachtenregeling te hebben. Een gesprek met een klachtenfunctionaris zou wellicht geleid hebben tot een compromis.
De advocaat ging aanvankelijk niet akkoord met het voorleggen van het geschil aan de commissie, maar is daar nadien alsnog mee akkoord gegaan. De cliënt heeft een akte van compromis overgelegd.

De cliënt heeft in zijn brief van 18 maart 2021 aan de commissie laten weten dat hij de stelling van de advocaat in zijn brief van 16 maart 2021 aan de commissie, dat de werkzaamheden van de advocaat hebben geleid tot de uitkering van ruim € 170.000,– aan smartengeld, betwist. Op het moment dat de cliënt de advocaat inschakelde was zijn ziekte al erkend als beroepsziekte, hetgeen inhoudt dat zijn recht op smartengeld al vaststond. De advocaat heeft daaraan volgens de cliënt nagenoeg niet bijgedragen. De werkzaamheden van de advocaat beperkten zich tot het verkrijgen van de materiële (rest)schade.

De cliënt stelt als oplossing van het geschil voor dat de declaratie door de commissie wordt vastgesteld op een bedrag dat de commissie redelijk acht en te bepalen dat het teveel betaalde aan de cliënt wordt gerestitueerd, tot een maximum van € 10.000,– voor het geval deze terugbetaling wordt aangemerkt als schadevergoeding.

Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel brengt de advocaat naar voren dat hij, in tegenstelling tot hetgeen de cliënt beweert, voor het eerst al op 18 februari 2019 heeft aangegeven wat de kosten voor de belangenbehartiging waren. Op dat moment had de advocaat er 19,8 uur aan besteed en bedroeg de declaratie € 5.989,50.

Op 20 februari 2020 stuurde de advocaat een tweede tussenstand van de kosten, waarbij hij een honderdtal WhatsApp-berichten niet heeft meegerekend. Het ging op dat moment om 48,1 uren ten bedrage van € 12.025,–. De cliënt reageerde met de tekst: “Een heel bedrag, maar z’n geld waard, denk ik”. De cliënt verzocht uitstel van betaling tot het huis van zijn moeder zou zijn verkocht. Ook in een later stadium heeft de advocaat de WhatsApp- berichten niet meegerekend.
Op 16 juli 2020 zond de advocaat de factuur over de periode 9 oktober 2018 tot 16 juli 2020 ten bedrage van € 20.630,–. De cliënt liet weten dat hij het bedrag zou betalen rond 10 augustus 2020 als het bedrag van de verkoop van de woning zou zijn ontvangen. Op 29 juli 2020 ontving de cliënt het besluit ten aanzien van het smartengeld ten bedrage van € 170.605,–. Op 4 augustus 2020 werd de declaratie van de advocaat voldaan. De cliënt schreef aan de advocaat: “Top gewerkt vriend!”.

Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel brengt de advocaat naar voren dat hij niet heeft aangegeven dat alle kosten voor de werkgever zouden zijn. In de opdrachtbevestiging heeft hij expliciet vermeld dat hij de declaraties naar de wederpartij stuurt met het verzoek deze te voldoen en dat, als onverhoopt blijkt dat er geen of slechts gedeeltelijke aansprakelijkheid bij de wederpartij ligt, de cliënt verplicht is de declaraties geheel of gedeeltelijk aan de advocaat te voldoen.

De werkgever is aansprakelijk voor de uitval van de cliënt. Er was sprake van beroepsgerelateerde PTSS. De cliënt wilde ook de restschade claimen, bestaande uit verlies aan inkomen, carrièreschade en pensioenschade. De werkgever heeft deze schade afgewezen. De regeling waarin de beperking van de juridische kosten is opgenomen, heeft de cliënt zelf op 28 januari 2019 aan de advocaat overhandigd. Nadat de werkgever de aansprakelijkheid had afgewezen gaf de cliënt aan dat hij daar al bang voor was. Na de afwijzing heeft de cliënt niet aangegeven dat hij met de procedure wilde stoppen. De frequentie van zijn e-mails nam zelfs toe.

Wel verzocht de cliënt om de betaling af te wachten totdat hij de uitkering van het smartengeld van € 170.000,– zou hebben ontvangen of zijn ouderlijk huis zou zijn verkocht. Direct na de verkoop heeft hij het openstaande bedrag betaald. Kort daarna ontving hij ook het smartengeld.

Ten aanzien van het derde klachtonderdeel brengt de advocaat naar voren dat de cliënt voorheen nimmer kenbaar heeft gemaakt dat de advocaat excessief zou declareren. Hoewel de cliënt over een volledige specificatie van de gewerkte uren beschikte, heeft hij niet aangegeven welke werkzaamheden excessief waren. Dat een bedrag van € 6.000,– aan e-mail verkeer is gedeclareerd komt doordat de meeste e-mails van de cliënt zelf afkomstig waren.

Ten aanzien van het vierde klachtonderdeel brengt de advocaat naar voren dat hij eigenaar is van een eenmanskantoor en daarmee zelf zijn klachtenfunctionaris zou zijn. Dat is niet gewenst. Om die reden heeft de advocaat ingestemd met de akte van compromis.

De advocaat wijst erop dat hij na zijn e-mail van 3 september 2020 niets meer in rekening heeft gebracht en de uren na de laatste declaratie heeft kwijtgescholden.

De advocaat heeft in zijn brief van 16 maart 2021 aan de commissie geïnformeerd dat hij inmiddels is toegetreden tot de klachtenregeling van het advocatenkantoor waarbij hij werkzaam is. Verder stelt hij daarin dat de cliënt onbesproken laat dat zijn werkzaamheden hebben geleid tot de uitkering van ruim € 170.000,– aan smartengeld.

De advocaat verzoekt de commissie daarom om de klachten van de cliënt af te wijzen en zijn verzoek tot restitutie tot een maximum van € 10.000,– eveneens af te wijzen.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

Op basis van de overgelegde stukken acht de commissie voldoende aannemelijk dat de advocaat overeenkomstig de opdracht werkzaamheden heeft verricht en daarvoor declaraties heeft verzonden.

Naar het oordeel van de commissie heeft de advocaat het eerste klachtonderdeel, inhoudende dat de cliënt geen periodiek inzicht kreeg in de oplopende kosten, gemotiveerd weersproken. De advocaat heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de cliënt tussentijds overzichten heeft ontvangen. Aan de commissie is niet gebleken dat de cliënt bij de ontvangst daarvan tegen deze kosten bezwaar heeft gemaakt.

Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel, inhoudende dat alle kosten voor de werkgever zouden zijn, stelt de commissie vast dat de advocaat in de opdrachtbevestiging expliciet heeft vermeld dat de kosten, indien mocht blijken dat de werkgever van de cliënt niet of niet geheel voor deze kosten aansprakelijk kon worden gesteld, voor rekening van de cliënt kwamen. Ook dit klachtonderdeel kan daarom naar het oordeel van de commissie niet worden toegewezen.

Ten aanzien van het derde klachtonderdeel, inhoudende dat de advocaat excessief heeft gedeclareerd, is de commissie van oordeel dat de advocaat voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de cliënt, toen bleek dat de werkgever deze kosten niet voor haar rekening wilde nemen, niet heeft aangegeven dat hij de claim ter zake van de restschade wilde stopzetten. De cliënt heeft alleen verzocht om de betaling van de declaraties te mogen opschorten totdat zijn ouderlijk huis zou zijn verkocht, dan wel de uitkering met betrekking tot het smartengeld zou zijn ontvangen. Na ontvangst van het smartengeld heeft de cliënt de declaraties behouden en betaald zonder daartegen uitdrukkelijk bezwaar te maken. De cliënt kan thans dan ook niet meer in redelijkheid alsnog bezwaar aantekenen tegen de declaraties. Ook overigens acht de commissie de declaraties weliswaar fors, mede gezien de in het Besluit Erkenning Beroepsziektes genoemde bedragen, maar de commissie is van oordeel dat deze, gelet op de verrichte werkzaamheden en het tussen partijen overeengekomen tarief, niet als bovenmatig of buitenproportioneel kunnen worden aangemerkt.

Ten aanzien van het vierde klachtonderdeel, het ontbreken van een klachtenregeling, stelt de commissie vast dat om nu juist om deze reden door de advocaat een akte van compromis is ondertekend en dat gebleken is dat de advocaat inmiddels is toegetreden tot de klachtenregeling van het advocatenkantoor waarbij hij werkzaam is. De commissie wil dan ook thans niet zo ver gaan te oordelen dat de advocaat op dit punt niet gehandeld heeft zoals je van een redelijk bekwaam handelend advocaat mag verwachten.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat niet de conclusie kan worden getrokken dat de advocaat niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht.

Hetgeen partijen voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.

Van schade door toedoen van de advocaat is niet gebleken.

Dit brengt mee dat de klacht ongegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.

Beslissing
Verklaart de klacht ongegrond en wijst het door de cliënt verlangde af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, bestaande uit de heer mr. N. Schaar, voorzitter, de heer mr. I.L. Haverkate en de heer H.W. Zuur, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M.E. van Hoeken, secretaris, op 22 maart 2021.