Cliënt moet vordering advocaat betalen, maar factuur griffierecht wordt gematigd

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Betaling / Nakoming    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 169232/169896

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De advocaat heeft cliënte bijgestaan in een procedure. De bevoegdheid van de arbiters berust op een arbitraal beding in de algemene voorwaarden van de advocaat. De advocaat heeft het geschil aanhangig gemaakt bij de Geschillencommissie, omdat cliënte twee facturen niet heeft voldaan. Cliënte stelt dat zij nooit heeft willen tekenen voor een opdracht zonder toevoeging. De arbiters matigen de factuur ter zake van het griffierecht, omdat in de overeenkomst een lager bedrag staat vermeld zonder enig voorbehoud. Ook worden de buitengerechtelijke incassokosten door de arbiters gematigd. De klachten van partijen worden over en weer deels gegrond verklaard.

De uitspraak

Ondergetekenden:
de heer mr. J. van der Groen te Wassenaar, mevrouw H.M.J. van den Hurk te Tilburg, de heer mr. C.J.J. Havermans te Den Haag die in het onderhavige geschil als arbiters optreden, hebben het volgende vonnis gewezen.

Bevoegdheid van de arbiters en plaats van arbitrage

De bevoegdheid van de arbiters berust op een arbitraal beding dat is opgenomen in de opdrachtbevestiging van 10 december 2019 en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden. Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede personen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

Als plaats van arbitrage is Den Haag vastgesteld.

Behandeling van het geschil
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 18 januari 2023 te Den Haag.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen digitaal ter zitting te verschijnen. Partijen hebben digitaal deelgenomen aan de zitting. Zowel de cliënte als de advocaat is verschenen.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de hoogte van de in rekening gebrachte declaraties.

Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en hetgeen op de zitting naar voren is gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De advocaat heeft de cliënte bijgestaan in de procedure in hoger beroep met betrekking tot een geschil over de verdeling van grond in Marokko. De advocaat heeft met de cliënte een overeenkomst van opdracht gesloten op 10 december 2019, waarbij de algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard. De advocaat heeft de cliënte van kundige rechtsbijstand voorzien en de gedeclareerde uren zijn gespecificeerd terwijl niet alle uren die gewerkt zijn ook gedeclareerd zijn. Anders dan de cliënte stelt is er geen prijsafspraak overeengekomen en de cliënte kon weten dat de kosten in de duizenden euro’s zou kunnen lopen nu dat in de opdrachtbevestiging vermeld stond.

In het kader van deze opdracht heeft de cliënte een tweetal declaraties niet voldaan. Eén van € 1.152,33 ter zake het griffiegeld en één van € 4.341,96 ter zake de rechtsbijstand. In de opdrachtbevestiging is weliswaar € 297,– vermeld ter zake het griffiegeld, maar dit is een inschatting. Uiteindelijk gaat het om het griffiegeld dat het rechtscollege waar het geschil aanhangig is in rekening brengt.

De advocaat is van oordeel dat de cliënte op grond van de overeenkomst van opdracht gehouden is de declaraties te voldoen. De advocaat heeft na het einde van de betaaldata meerdere herinneringen en aanmaningen gestuurd naar de cliënte waardoor – conform de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten – incassokosten in rekening moesten worden gebracht (van € 674,33). De cliënte is in de algemene voorwaarden gewezen op mogelijke incassokosten bij niet tijdige betaling van declaraties.

De advocaat verzoekt de commissie te bepalen dat de cliënte de openstaande declaraties inclusief de incassokosten voldoet. In totaal gaat het om € 6.167,62. Een matiging van de incassokosten zou een doorkruising van het systeem opleveren. Bovendien verzoekt de advocaat de cliënte te veroordelen in de proceskosten, conform artikel 22 van het Reglement Geschillencommissie Advocatuur.

Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en hetgeen op zitting naar voren is gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënte heeft aangevoerd dat een prijsafspraak is overeengekomen van € 2.000,–. Zij heeft voor het adviesgesprek in november 2019 € 121,– voldaan, in december 2019 heeft zij € 1.000,– overgemaakt en
€ 605,– op 22 januari 2020. De cliënte meent dat nog € 395,– dient te worden betaald. De overeenkomst die gesloten is met de advocaat is onjuist en zij heeft online een handtekening gezet, omdat de advocaat vroeg om een handtekening te zetten om het officieel te maken.

De cliënte heeft een factuur van € 1.727,– ontvangen waar zij niets van af wist. Haar is van tevoren ook niet medegedeeld dat een dergelijke hoge factuur aan de orde zou kunnen zijn.

De cliënte stelt door de opstapelingen van de facturen in een depressie te zijn gekomen. Zij heeft een bijstandsuitkering en had die ook ten tijde van de echtscheiding. De cliënte heeft nooit willen tekenen voor een opdracht zonder toevoeging. De advocaat wist dat ook en wist eveneens dat zij geen grote bedragen kan betalen.

De cliënte verzoekt de commissie de facturen te laten vervallen en te bepalen dat slechts € 395,– dient te worden voldaan.

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.

De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

De commissie stelt vast dat het onderwerp van de gesubsidieerde bijstand met de cliënte is besproken en dat de advocaat heeft aangegeven niet op toevoegingsbasis bijstand te verlenen. De cliënte is niettemin akkoord gegaan en heeft de overeenkomst van opdracht getekend. De commissie is van oordeel dat dit voor haar risico komt.

De commissie stelt verder vast dat niet is gebleken dat een prijsafspraak van € 2.000,– is overeengekomen. Er is een overeenkomst tot opdracht getekend waarin een dergelijke afspraak niet gemaakt is. In de overeenkomst staat dat het honorarium van de advocaat een paar duizend euro kan belopen (los van andere kosten zoals vertaaldiensten en griffierechten). De commissie heeft acht geslagen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:14) (en de daarin bedoelde regelgeving) en de onderhavige overeenkomst tot opdracht daaraan getoetst. De commissie is van oordeel dat de declaratie van € 4.341,96, mede gelet op de in de urenspecificatie vermelde werkzaamheden, niet bovenmatig voorkomt.

De commissie stelt tot slot vast dat in de overeenkomst van opdracht is vermeld dat de cliënte € 297,– verschuldigd is aan griffiegeld. Enig voorbehoud heeft de advocaat niet gemaakt, dus dat slechts sprake zou zijn van een inschatting, hetgeen door de advocaat wordt gesteld, strookt niet met de tekst van de overeenkomst. De commissie zal het door cliënte verschuldigde griffiegeld vaststellen op € 297,–. Op de factuur d.d. 24 februari 2022, waarop € 1.727,– ter zake van griffierecht in rekening was gebracht, heeft de cliënte destijds een bedrag van € 575,67, zijnde de enige betaalde termijn van een betalingsregeling, voldaan. Dit bedrag ad € 575,67 zal de commissie hierna in mindering brengen op de door de cliënte nog verschuldigde bedragen.

De advocaat heeft een bedrag van € 674,33 aan incassokosten in rekening gebracht en verzocht de cliënte te veroordelen tot betaling hiervan. De commissie acht het redelijk hiervoor een bedrag van € 150,– toe te wijzen en zal de incassokosten in die zin matigen.

Nu partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet de commissie aanleiding partijen allebei deels te veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 181,50 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Consumentenzaken vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op deze beslissing wordt de advocaat geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens de cliënte te hebben voldaan. De commissie bepaalt dat het bedrag dat de advocaat ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt de cliënte tot betaling van de helft van deze kosten, te weten € 90,75.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De arbiters:
– verklaren de vordering van de advocaat en de klacht van de cliënte deels gegrond;
– stellen vast dat de cliënte een bedrag van in totaal € 4.213,29 (€ 4.341,96 + € 297,00 + € 150,00 – € 575,67) aan de advocaat dient te voldoen;
– bepalen dat het bedrag dat de advocaat ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt cliënte in de helft van de kosten van deze arbitrage, vastgesteld op een bedrag van € 90,75 aan honorarium en verschotten van de arbiters;
– wijst het meer of anders verzochte af.