Cliënte dient facturen te betalen

De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Advocatuur    Categorie: (non)conformiteit    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 155905/176386

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Cliënte heeft de advocaat ingeschakeld in verband met een huurkwestie. De cliënte is van mening dat de advocaat haar niet voldoende heeft geïnformeerd over de totale som aan declaraties die gestuurd zouden worden. Daarnaast klaagt zij over een dagvaarding die is opgesteld door een advocaat, waarin veel fouten stonden. Cliënte heeft uiteindelijk de relatie beëindigd met de advocaat, zonder dat de dagvaarding is uitgebracht. De advocaat legt uit waarom er een dagvaarding is geschreven naast de buitengerechtelijke procedure. Cliënte heeft volgens de advocaat niet aangegeven dat zij de dagvaarding benedenmaats vond. De stellingen van cliënte vinden te weinig grond in de stukken, zo stelt de commissie. De klacht is ongegrond.

De uitspraak

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van de dienstverlening en de hoogte van de declaraties van de advocaat.

De cliënte heeft een bedrag van € 3.092,16 niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.

Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënte heeft zich tot het kantoor gewend in verband met een geschil met een huurder. [Advocaat] heeft de zaak in behandeling genomen.

Het doel van de opdracht aan het kantoor was niet het beëindigen van de huurrelatie, maar het bewerkstelligen dat de wijzigingen die de huurder aan het gehuurde had aangebracht, zouden worden verwijderd, eventueel via het innen van boetes.

[Advocaat] heeft aangegeven dat het hele traject tussen de € 5.000,– en € 7.000,– zou gaan kosten.
Gedurende de behandeling van de zaak is hij ziek geworden en is zaak overgenomen door een andere advocaat van het kantoor (hierna te noemen: de advocaat).
Op enig moment is de keuze gemaakt om een procedure bij de rechtbank te starten. Op dat moment had de cliënte al voor een bedrag van in totaal ongeveer € 6.000,– aan declaraties ontvangen en betaald. De advocaat heeft haar niet geïnformeerd over eventuele extra kosten.

De advocaat heeft – met een vertraging van enkele maanden – een conceptdagvaarding opgesteld en aan de cliënte toegestuurd, ter goedkeuring. De dagvaarding stond vol fouten, niet alleen taal- en telfouten maar ook essentiële fouten (zo waren de namen van eiser en gedaagde omgewisseld). Na op- en aanmerkingen van de cliënte, heeft de advocaat een tweede dagvaarding toegestuurd. Hierin waren gedeeltelijke correcties aangebracht, maar er stond nog steeds een aantal fouten in (onder meer de omwisseling van de namen).

De cliënte heeft voor het opstellen van de dagvaarding een declaratie van ruim € 3.000,– ontvangen. Zij heeft hierover een klacht ingediend bij het kantoor. Na de interne klachtafhandeling heeft de cliënte besloten de opdracht te beëindigen, omdat zij geen vertrouwen meer had in de deskundigheid van het kantoor en de kosten niet verder wilde laten oplopen. De dagvaarding is dus niet uitgebracht. De cliënte heeft er uiteindelijk zelf voor gezorgd dat de huurder is vertrokken.

De cliënte wil het openstaande bedrag niet betalen, omdat:
• er nooit over is gesproken dat het opstellen van de dagvaarding (en het voeren van de procedure) extra kosten met zich mee zou(den) brengen en de kosten dus hoger zouden zijn dan de bij aanvang van de zaak gegeven indicatie, en
• de kwaliteit van de dagvaarding beneden het van een advocaat te verwachten niveau ligt.

Daarnaast wenst zij een vergoeding van € 5.000,–, omdat de kwaliteit van de geleverde diensten beneden peil is en de hele zaak niets heeft opgeleverd. Er is een totaalbedrag van € 10.000,- in rekening gebracht, daar is ruim € 7.000,- van betaald en er is niets naar de rechtbank gestuurd.

Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënte heeft het kantoor benaderd, omdat zij juridische ondersteuning zocht in verband met een geschil met haar huurder. Het doel van de opdracht was het beëindigen van de huurrelatie, zo nodig via een gerechtelijke procedure. De cliënte is daarover ook geadviseerd. De inschatting van [advocaat] was dat de kans klein was dat een rechter de huurovereenkomst zou ontbinden, in verband met de geringe tekortkomingen van de huurder. [Advocaat] heeft in zijn advies ook een inschatting gegeven van de kosten van een procedure. Deze zijn wat betreft de kosten van de advocaat door hem begroot op een bedrag tussen de € 5.000,– en € 7.000,–. Ook is de cliënte gewezen op bijkomende kosten zoals griffierecht en een eventuele proceskostenveroordeling. Omdat het resultaat van een procedure onzeker zou zijn, was het advies om de huurder aan te schrijven en te bezien of buitengerechtelijk een oplossing kon worden bereikt.

Dit buitengerechtelijke traject is ook opgestart. Het uiteindelijke resultaat was dat de huurder het huurcontract heeft opgezegd. Op dat moment waren de voorbereidende werkzaamheden wat betreft een eventuele dagvaarding al verricht. Hoewel het doel was bereikt, wenste de cliënte toch een procedure starten. De insteek was toen niet meer een ontbinding van de huurovereenkomst, maar het innen van de verbeurde boetes. De inhoud en de structuur van de dagvaarding moesten daarop worden aangepast. Bovendien moest er eerst nog een sommatiebrief worden opgesteld, met daarin een overzicht van de verbeurde boetes waarop de cliënte aanspraak meende te hebben. Ook toen is de cliënte gewezen op de procedurele risico’s.

De voormalige huurder voldeed niet aan de sommatie en de cliënte stond er wederom op om een procedure aanhangig te maken. De dagvaarding is vervolgens opgesteld en in concept aan de cliënte toegezonden. In haar reactie daarop heeft de cliënte niet gesproken over essentiële fouten en ook niet aangegeven dat zij de dagvaarding van onvoldoende kwaliteit vond. Uiteindelijk heeft zij de opdracht beëindigd.

In reactie op de klacht van de cliënte over de kosten merkt het kantoor op als volgt.
• De kosteninschatting die is afgegeven, zag uitsluitend op een procedure en niet op het buitengerechtelijke traject. Er is daarna echter ingezet op het bereiken van een regeling. Het is daarom onjuist om te stellen dat de totale kosten beperkt zouden blijven tot € 7.000,–, omdat er veel meer werkzaamheden zijn verricht dan alleen een procedure;
• De (eerste) dagvaarding was reeds deels in concept opgesteld waarna bleek dat de huurder de huur ondertussen had opgezegd en de grondslag van de dagvaarding aangepast moest worden, nu de cliënte ondanks alle waarschuwingen toch een procedure wenste op te starten vanwege het innen van de verbeurde boetes. Dit heeft geresulteerd in extra werkzaamheden;
• Er heeft een advocaatwissel plaatsgevonden, waarbij de tijd die de advocaat heeft besteed om het dossier te bestuderen, niet bij de cliënte in rekening zijn gebracht;
• De werkzaamheden staan in verhouding tot de kosten. Er zijn meerdere formele brieven opgesteld, er is veel contact geweest met de advocaat van de wederpartij en er is twee keer een dagvaarding opgesteld. Bovendien is er naast de uitgebreide e-mailcorrespondentie ook veel telefonisch overleg gevoerd met de cliënte;
• Het doel was het beëindigen van de huurovereenkomst en niet zozeer het starten van een procedure. Het verbaasde het kantoor dan ook dat de cliënte toch een procedure wilde starten, nadat de huurrelatie reeds was beëindigd. Zij is voldoende gewezen op de risico’s en bleef bij haar wens waarop de dagvaarding is opgesteld.

Het kantoor betwist dat er essentiële fouten zijn gemaakt in de dagvaarding. Voor wat betreft de verwisseling van de namen van eiser en gedaagde is slechts sprake van een verschrijving. Tijdens het opstellen van de dagvaarding is alle informatie al zo goed mogelijk opgenomen om aldus zo min mogelijk placeholders te plaatsen. Bijgevolg kan het zijn dat de berekening moet worden aangepast omdat er een gehanteerd getal onjuist blijkt te zijn. Daarnaast betrof het een conceptversie, die aan de cliënte is voorgelegd.

Het kantoor is van mening dat de klacht van de cliënte dan ook ongegrond moet worden verklaard.

Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt als volgt.

De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van het kantoor hanteert dat is gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

De commissie stelt voorop dat de cliënte de eerste van het kantoor ontvangen declaraties zonder enig protest of voorbehoud heeft behouden en betaald. Zij kan in redelijkheid daarover dan ook thans niet meer klagen. Ter beoordeling staat dus slechts de declaratie van het kantoor van 27 oktober 2021 ten bedrage van € 3.092,16.

De commissie constateert dat de kern van de klacht van de cliënte is dat dit door het kantoor gedeclareerde bedrag buitenproportioneel is, gelet op de vooraf gegeven kostenindicatie en gelet op de kwaliteit van de dienstverlening door de advocaat die te wensen overlaat.

De commissie treft in de overgelegde stukken geen gronden of aanwijzingen aan voor de door de cliënte geformuleerde en door het kantoor gemotiveerd weersproken verwijten. De verwijten van de cliënte vinden ook onvoldoende steun in de stukken.

De commissie stelt vast dat de financiële consequenties van de dienstverlening zijn vastgelegd in de opdrachtbevestiging van 27 oktober 2020. Daaruit blijkt dat tussen partijen is overeengekomen dat de werkzaamheden op basis van een uurtarief in rekening gebracht zouden worden. Van een prijsafspraak in die zin dat de cliënte maximaal € 7.000,– aan het kantoor verschuldigd zou zijn, is de commissie niet gebleken. Weliswaar is bij de aanvang van de zaak een inschatting van de kosten gegeven (tussen € 5.000,– en € 7.000,–), maar daarbij is duidelijk aangegeven dat dit uitsluitend de (advocaat)kosten voor het voeren van een procedure betroffen.

Vaststaat dat in deze eerst een uitvoerig buitengerechtelijk traject is gestart. De commissie merkt in dit verband op dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding dient te nemen en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid en deskundigheid kan bepalen hoe de belangen van zijn cliënt(e) het beste worden gediend. Dat is geprobeerd buitengerechtelijk een oplossing te bereiken, getuigt naar het oordeel van de commissie dan ook niet van een onjuiste taakopvatting.

Voor het buitengerechtelijk traject heeft het kantoor kennelijk een bedrag van in totaal € 6.000,– in rekening gebracht. Hoewel de huurder inmiddels de huur had opgezegd, heeft de cliënte vervolgens uitdrukkelijk opdracht gegeven om alsnog een procedure te starten, om de door de huurder contractueel verschuldigde boetes te innen. Uit de stukken blijkt dat de advocaat de cliënte dit heeft afgeraden en haar herhaaldelijk heeft gewezen op de risico’s van een dergelijke procedure, zoals bijvoorbeeld de omstandigheid dat de kosten van een procedure waarschijnlijk het belang zouden gaan overstijgen. Desondanks wilde de cliënte doorgaan en heeft zij de advocaat vervolgens ook uitgebreid input voor de procedure gegeven. Gelet op de eerder ontvangen declaraties ziet de commissie niet in dat de cliënte in redelijkheid heeft kunnen veronderstellen dat voor het voeren van de procedure nog maar € 1.000,– in rekening zou worden gebracht.

In weerwil van het door de cliënte gestelde en op grond van de overgelegde stukken kan naar het oordeel van de commissie niet de conclusie worden getrokken dat bij de uitvoering van de opdracht door de advocaat essentiële fouten zijn gemaakt of dat de kwaliteit van de dienstverlening in het algemeen onvoldoende is geweest. De verwisseling van de namen en de typefouten in de conceptdagvaarding is weliswaar slordig, maar naar het oordeel van de commissie onvoldoende voor de conclusie dat de advocaat niet heeft gehandeld zoals mag worden verwacht ven een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Daarbij neemt de commissie in aanmerking dat het een conceptversie betrof, die ter goedkeuring aan de cliënte is voorgelegd.

De commissie stelt voorts vast dat het kantoor de werkzaamheden heeft gedeclareerd tegen het afgesproken tarief. De cliënte heeft de in geschil zijnde declaratie niet inhoudelijk betwist; zij heeft ook geen concrete bezwaren geuit tegen de gedeclareerde werkzaamheden. De commissie zelf heeft ook geen tekortkomingen in het declaratiegedrag van het kantoor kunnen ontdekken. De commissie acht het gedeclareerde bedrag gelet op de aard en omvang van de verrichte werkzaamheden ook niet bovenmatig. Dat de cliënte uiteindelijk de opdracht heeft beëindigd, betekent niet dat zij niet hoeft te betalen voor de reeds verrichte werkzaamheden.

Het geheel overziende komt de commissie tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat het kantoor in deze niet zou hebben gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. Op basis daarvan acht zij de klacht van de cliënte ongegrond en zal zij de door de cliënte verzochte matiging van de declaraties afwijzen; de cliënte dient het openstaande bedrag aan het kantoor te betalen. De commissie zal dan ook bepalen dat het door de cliënte in depot gestorte bedrag aan het kantoor wordt overgemaakt.

De door de cliënte verzochte schadevergoeding zal eveneens worden afgewezen, nu van schade door toedoen van de advocaat niet is gebleken.

Nu de klacht van de cliënte ongegrond wordt verklaard, blijft het klachtengeld voor rekening van de cliënte. De cliënte heeft het klachtengeld reeds aan de commissie voldaan, zodat daarover niet meer behoeft te worden beslist.

Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

• verklaart de klacht van de cliënte ongegrond;
• bepaalt dat de cliënte het openstaande bedrag van € 3.092,16 aan het kantoor dient te betalen en in verband daarmee het door de cliënte gestorte depotbedrag dan ook aan het kantoor zal worden overgemaakt;
• wijst af het meer of anders verzochte.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, bestaande uit de heer mr. N. Schaar, voorzitter, mevrouw mr. H.M.J. van den Hurk en de heer H.W. Zuur, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. I.M. van Trier, secretaris, op 19 september 2022.