Commissie: Advocatuur Zakelijk
Categorie: Kosten
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
98296/130237/130238/113502
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
In deze zaak heeft een advocaat een geschil met drie garagehouders. De advocaat heeft hen in een gerechtelijke procedure bijgestaan. De factuur daarvan is nog niet {volledig} betaald. Garagehouders geven aan dat er al een bedrag is betaald aan de advocaat. Hier laten zij geen bewijs van zien. De commissie oordeelt dat de garagehouders de factuur alsnog moeten betalen en dat hierbij de wettelijke rente bijkomt. De commissie verklaart de klacht gegrond.
De uitspraak
Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de opdrachtbevestiging d.d. 24 augustus 2020, waarbij de algemene voorwaarden van eiser van toepassing zijn verklaard. Op grond van de algemene voorwaarden kunnen geschillen tussen advocaat en cliënt, waaronder declaratie- en incassogeschillen, aan de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie) worden voorgelegd en bij arbitrage worden beslecht. Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement).
De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten, is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede personen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld, zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
Als plaats van arbitrage is Den Haag vastgesteld.
Standpunt van eiser
Voor het standpunt van eiser verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Eiser heeft verweerders bijgestaan in een gerechtelijke procedure. Zijn bijstand is geëindigd, nadat door de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland vonnis is gewezen op 30 december 2020. Tot op heden heeft eiser geen volledige betaling mogen ontvangen met betrekking tot een tweetal facturen van respectievelijk 9 juli en 8 september 2020. Op dit moment heeft eiser nog opeisbaar te vorderen een bedrag van
€ 1.234,10 inclusief btw. Aanspraak is gemaakt op wettelijke rente vanaf 11 maart 2021. Eiser verzoekt de commissie te bepalen dat verweerders aan eiser verschuldigd zijn de som van € 1.234,10 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en tevens te vermeerderen met de aan arbitrage verbonden kosten.
Standpunt van verweerders
Voor het standpunt van verweerders verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Door verweerders is bij monde van vennoot/eigenaar [naam] gereageerd op de vordering van eiser. Verweerder geeft aan dat de zaak is voldaan met een betaling van € 1.491,60. Daarnaast vordert verweerder een volledige terugbetaling van € 8.500,– wegens ontevredenheid over de gang van zaken.
Behandeling van het geschil
Op 16 februari 2022 heeft te Den Haag de mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden, bijgestaan door mevrouw mr. [naam] fungerend als plaatsvervangend secretaris.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen.
Verweerders zijn niet ter zitting verschenen. Eiser heeft digitaal aan de zitting deelgenomen.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde, overweegt de commissie het volgende.
De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van eiser hanteert dat deze heeft gehandeld, zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
Door verweerders in de persoon van de heer [naam] is in een schriftelijk summier verweer aangevoerd dat de zaak is voldaan met betaling van € 1.491,60. Door eiser is aangegeven in een schriftelijke reactie op dit verweer dat dit bedrag niet geplaatst kan worden en in ieder geval niet door eiser is ontvangen. Nu de betaling van dit bedrag door verweerders niet is aangetoond en verweerders niet ter zitting zijn verschenen om een nadere toelichting te geven op dit verweer, zal de commissie aan dit verweer als niet aangetoond voorbijgaan en verweerders veroordelen tot betaling van het thans nog openstaande bedrag van €1.234,10. De vordering/verrekening, zoals door verweerders gesteld, is evenmin onderbouwd of aangetoond. Voorzover verweerders hiermee bedoelen dat de uitkomst van de door eiser voor verweerders gevoerde procedure niet naar wens is, is hiermee niet komen vast te staan dat eiser zijn werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd. De verschuldigdheid van de facturen staat vast. Nu de vordering inhoudelijk niet is weersproken, dient deze te worden toegewezen.
De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 8 april 2021, zijnde de dag van indiening van het verzoek bij de commissie tot aan de dag der algehele voldoening.
Van de overige door de advocaat gevorderde kosten komen naar het oordeel van commissie in redelijkheid buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 150,– voor toewijzing in aanmerking.
Voor zover de advocaat met zijn gevorderde kosten ook heeft bedoeld de nakosten in geval van betekening van het arbitraal vonnis, waaronder de griffiekosten voor het verlof tenuitvoerlegging, wijst de commissie deze af, reeds omdat niet vaststaat dat deze laatste kosten ook daadwerkelijk zullen moeten worden gemaakt.
De commissie zal voorts verweerders als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen tot betaling van het door eiser betaalde klachtengeld, te weten € 90,75. Gelet op de beslissing wordt eiser geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens verweerders te hebben voldaan.
De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat eiser ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt verweerders tot betaling van deze kosten.
Beslissing
De commissie:
• wijst toe de vordering van eiser;
• veroordeelt verweerders tot betaling van een bedrag van € 1.234,10, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf 8 april 2021 tot en met de dag der voldoening;
• veroordeelt verweerders tot betaling aan eiser van buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 150,–;
• veroordeelt verweerders tot betaling aan de advocaat van het door de advocaat betaalde klachtengeld, te weten € 90,75.
Dit arbitraal vonnis is gewezen te Den Haag op en door de arbiters van de Geschillencommissie Advocatuur Zakelijk ondertekend.