
Commissie: Kinderopvang
Categorie: Informatieverstrekking
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bevoegdverklaring
Uitkomst: bevoegd
Referentiecode:
8078/17810
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De consument klaagt dat de ondernemer hem niet voldoende heeft geïnformeerd over zijn dochter die bij de ondernemer gebruik maakt van de kinderopvang. De ondernemer vindt dat de commissie onbevoegd is om in dit geschil te oordelen, aangezien in de wettelijke bepaling over de informatieverstrekking voor niet-gezaghebbende ouders verwezen wordt naar de rechter. Volgens de commissie wordt er in die wettelijke bepaling niet exclusief – dus met uitsluiting van elke andere instantie – naar de rechter verwezen. De commissie ziet de wettelijke bepaling als een laatste weg naar de rechter voor als er geen andere opties meer zijn. De bepaling vormt geen belemmering voor de commissie om te oordelen over de geschillen die gaan over de weigering om informatie te verstrekken aan een ouder, en is daarom bevoegd.
Volledige uitspraak
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Kinderopvang (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De consument heeft bij de commissie door middel van het vragenformulier Geschillencommissie Kinderopvang op 9 september 2019 een (uit 20 onderdelen bestaande) klacht ingediend tegen de ondernemer.
Bij brief van 9 januari 2019 (de commissie begrijpt: 9 januari 2020) heeft de ondernemer verweer gevoerd tegen die klacht en onder meer gesteld dat de commissie onbevoegd is van het geschil kennis te nemen voor zover deze ziet op de weigering van de ondernemer om hem informatie te verstrekken over zijn dochter en dat de consument in elk geval niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn klacht.
De commissie heeft besloten eerst een oordeel te geven over het hiervoor omschreven verweer van de ondernemer en eventueel pas in tweede instantie en op een later tijdstip te oordelen over de inhoud van de klacht.
De behandeling van het verweer heeft buiten aanwezigheid van partijen plaatsgevonden op de zitting van de commissie van 18 februari 2020 te Nijmegen.
Beoordeling van het geschil
De consument beklaagt zich over een veelheid van – in zijn ogen onjuiste –handelingen en nalatigheden, die de ondernemer en/of zijn medewerksters ten aanzien van hem heeft/hebben begaan. Om het kort te houden verwijst de commissie voor de inhoud van die gedragingen naar het hiervoor genoemde vragenformulier, dit in verband met de aard van deze beslissing, waarin niet de inhoud van de klacht aan de orde is, maar slechts de voorvragen of de commissie al dan niet bevoegd is kennis te nemen van het geschil en of de consument in al zijn klachtonderdelen al dan niet ontvankelijk is.
De ondernemer heeft zijn hiervoor genoemd verweer als volgt onderbouwd. In de kern genomen beklaagt de consument zich over het feit dat de ondernemer de consument niet voldoende heeft geïnformeerd over zijn dochter die bij de ondernemer opvang heeft genoten. In een geval als dit, waarin het gaat om het recht op informatie van een niet-gezaghebbende ouder, is op grond van het bepaalde in artikel 1:377c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek de rechter bevoegd van een geschil over dat recht kennis te nemen, aldus de ondernemer.
De commissie dient zich dan ook onbevoegd te verklaren van het geschil kennis te nemen. Indien die wetsbepaling al niet leidt tot onbevoegdheid van de commissie dan betreft het geen geschil zoals omschreven in het Reglement Geschillencommissie Kinderopvang (hierna te noemen: het reglement). De ondernemer stelt daartoe dat te betwijfelen valt of het geschil betrekking heeft op het aangaan of uitvoeren van een met de consument gesloten overeenkomst, die betrekking heeft op door de ondernemer aan de consument geleverde diensten, nu de consument niet belast was met het gezag en uit niets blijkt dat hij de overeenkomst met de ondernemer heeft gesloten of enige zeggenschap had over de uitvoering daarvan. De klacht betreft ook niet de uitvoering van de overeenkomst, maar – naar de ondernemer begrijpt – het al dan niet bestaande wettelijk recht op informatie over de dochter van de consument. Verder is de ondernemer van mening dat het hier (om voornoemde reden) geen gedragingen van de ondernemer betreft jegens een ouder (of kind) die gebruik maakt van de diensten van de ondernemer. Het zouden hooguit gedragingen van de ondernemer jegens een derde betreffen, maar daarvoor kan de consument zich uitsluitend tot de rechter wenden.
Wanneer het voorgaande er niet toe leidt dat de commissie zich onbevoegd verklaart, dan dient de consument volgens de ondernemer niet-ontvankelijk te worden verklaard op grond van het bepaalde in artikel 6 van het reglement. De consument heeft zijn klacht(en) zoals hij die aan de commissie heeft voorgelegd, niet eerst bij de ondernemer ingediend. In artikel 20 lid 2 van de Algemene Voorwaarden voor kinderopvang, die de ondernemer gebruikt en die op zijn website staan, wordt op die verplichting gewezen. Daarbij komt dat de klachten 1, 2 en 3 ook nog eens zijn ingediend na afloop van de klachttermijn, die in artikel 19 lid 1 van die algemene voorwaarden is bepaald op twee maanden.
De commissie overweegt als volgt.
Ten aanzien van de bevoegdheid van de commissie
De commissie stelt voorop dat zij haar bevoegdheid ambtshalve dient te beoordelen, dat wil zeggen ook als (een van) partijen zich daarover niet (heeft) hebben uitgelaten, zoals in dit geval de consument.
Voor zover van belang bepaalt artikel 1:377c van het Burgerlijk Wetboek dat de niet met het gezag belaste ouder door derden die beroepshalve beschikken over informatie over belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van een kind of zijn verzorging en opvoeding betreffen daarvan op de hoogte wordt gesteld als die ouder daarom vraagt. Wordt de gevraagde informatie geweigerd dan kan die ouder zich tot de rechter wenden, die over het ontstane geschil een beslissing kan geven.
De commissie heeft geen aanwijzingen dat in genoemd wetsartikel de rechter exclusief – dat wil zeggen met uitsluiting van elke andere instantie – bevoegd is verklaard kennis te nemen van geschillen over de in dat artikel bedoelde weigering. De commissie ziet het artikel aldus dat wanneer voor de betreffende ouder geen andere weg voor zijn of haar rechtsbescherming meer openstaat, wel nog de weg naar de rechter als zogenaamde restrechter openstaat. Een en ander betekent dan ook dat het genoemde wetsartikel geen belemmering vormt voor de commissie om kennis te nemen van geschillen die verband houden met de weigering van de ondernemer om informatie te verstrekken aan de consument.
Artikel 3 van het Reglement Geschillencommissie Kinderopvang bepaalt dat de commissie tot taak heeft geschillen tussen consument en ondernemer te beslechten, voor zover deze betrekking hebben:
1. op de totstandkoming of de uitvoering van overeenkomsten met betrekking tot door de ondernemer te leveren of geleverde diensten en/of zaken,
alsmede
2. op gedragingen van de ondernemer of van voor de ondernemer of door zijn tussenkomst werkzame personen jegens een ouder of een kind, dat gebruik maakt van de diensten van de ondernemer.
Dit artikel berust op twee, onafhankelijk van elkaar staande pijlers. De door de consument gestelde weigering van de ondernemer om hem informatie over zijn dochter te verstrekken, is een gedraging als bedoeld in het hiervoor aangehaalde tweede lid van artikel 3. Het gaat om een gedraging van de ondernemer jegens een ouder ongeacht of die ouder al dan niet belast is met het gezag en ongeacht of die ouder de overeenkomst met de ondernemer heeft gesloten of enige zeggenschap had over de uitvoering daarvan. Anders dan de ondernemer leest de commissie niet de beperkingen in dit artikellid, die de ondernemer daarin leest. De enkele hoedanigheid van ouder is voldoende. Hoewel de ondernemer de door hem gebruikte algemene voorwaarden niet tegenover de consument kan inroepen, valt daarin voor dit laatste wel steun te vinden. Deze voorwaarden bepalen dat partijen samen zorgdragen voor een adequate informatie-uitwisseling over het kind. Partijen zijn in de algemene voorwaarden gedefinieerd als de ondernemer en de ouder (artikel 12) en de ouder is daarin gedefinieerd als de bloed- of aanverwant in opgaande lijn of pleegouder van het kind op wie de kinderopvang betrekking heeft (artikel 1). In de definitie van ouder is van gezag geen sprake en is de enkele hoedanigheid van ouder voldoende.
Op grond van de voorgaande overwegingen is de commissie van oordeel dat zij bevoegd is kennis te nemen van de klachten die zien op de door de consument gestelde informatieweigering.
Ten aanzien van de (niet-)ontvankelijkheid van de consument
Artikel 6, eerste lid, van het reglement bepaalt voor zover hier van belang:
De commissie verklaart op verzoek van de ondernemer – gedaan bij eerste gelegenheid – de consument in zijn klacht niet ontvankelijk:
a. indien hij zijn klacht niet eerst bij de ondernemer heeft ingediend;
b. indien hij zijn geschil vervolgens niet binnen 12 maanden, na de datum waarop hij de klacht bij de ondernemer indiende, bij de commissie aanhangig heeft gemaakt.
Artikel 6, tweede lid, van het reglement bepaalt voor zover hier van belang:
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder a en b, kan de commissie besluiten het geschil toch in behandeling te nemen, indien het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder a en b, onder de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de commissie in redelijkheid niet kan worden verlangd van de consument.
De ondernemer heeft zich bij de eerste gelegenheid dat hij in deze procedure schriftelijk aan het woord was, op het hiervoor vermelde artikel 6, eerste lid, onder a en b beroepen. De commissie is van oordeel dat de ondernemer dat beroep niet met succes kan baseren op zijn algemene voorwaarden, ook niet als deze op zijn website staan. Wil de consument aan die algemene voorwaarden gebonden zijn, dan is wel vereist dat hij die voorwaarden heeft aanvaard. De commissie is niet gebleken dat van een dergelijke aanvaarding sprake is. Tussen de ondernemer en de consument bestond geen rechtsverhouding, in die zin – zoals de ondernemer zelf ook stelt – dat er een overeenkomst tussen hen bestond, waarvan de algemene voorwaarden deel uitmaakten. Onder deze omstandigheden zou het de ondernemer, aan wie de ontevredenheid van de consument niet kan zijn ontgaan, wel gesierd hebben indien hij de consument ervan in kennis zou hebben gesteld dat deze zijn klacht eerst bij de ondernemer had moeten indienen. Dat de ondernemer dit heeft gedaan is de commissie vooralsnog niet gebleken.
De commissie kan nu niet met voldoende zekerheid vaststellen of de consument onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs al dan niet een verwijt treft van het feit dat hij zijn klacht niet eerst bij de ondernemer heeft ingediend. Voordat de commissie een beslissing over de ontvankelijkheid van de consument kan nemen, acht zij eerst een mondeling verhoor van beide partijen noodzakelijk. Te meer nu het de commissie niet duidelijk is of de consument in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het niet-ontvankelijkheidsverweer van de ondernemer.
Het zogenaamde Memoveld (een lijst van aantekeningen van voorvallen die zich hebben voorgedaan nadat de klacht bij de commissie was ingediend) vermeldt onder punt 10 “Klager vragen nu (alleen) te reageren op het gestelde onder B. van het verweerschrift en dan op voorbeslissing zonder pp.” Het gestelde onder B. betreft het eerder vermelde verweer van de ondernemer. Uit de stukken die de commissie ter beschikking staan, blijkt niet of de vraag om een reactie aan de consument daadwerkelijk is gesteld. Evenmin is gebleken of de consument de verlangde reactie heeft gegeven.
De voorgaande overwegingen geven de commissie aanleiding om de beslissing over de al dan niet ontvankelijkheid van de consument aan te houden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling, waarop gelijktijdig de inhoud van de klachten aan de orde zal zijn evenals de door de ondernemer ingestelde tegenvordering om zijn kosten van deze procedure ten laste van de consument te brengen.
Beslissing
De commissie:
–verklaart zich bevoegd kennis te nemen van de geschillen tussen de consument en de ondernemer die verband houden met de weigering van de ondernemer om informatie te verstrekken aan de consument;
–houdt de beslissing over de al dan niet ontvankelijkheid van de consument aan tot een nadere te bepalen mondelinge behandeling als hiervoor bedoeld.
Aldus beslist op 18 februari 2020 door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit mevrouw mr. drs. E.I.P.M. Weijnen, voorzitter, mevrouw mr. S.A.M.F. Sjoukes, de heer drs. H. Grachten, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.