Commissie is niet bevoegd om op vordering buiten Wkkgz te beslissen

De Geschillencommissie




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: Immateriële schadevergoeding    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Niet bevoegdOngegrond   Referentiecode: 169573/178552

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Moeder van klaagster is opgenomen geweest bij zorgaanbieder en is voor haar overlijden naar de stervenskamer gebracht. Hier mochten niet meer dan twee personen aanwezig zijn in verband met de geldende corona-regels. Klaagster wil voor haar en haar twee zussen schadevergoeding van in totaal € 15000,–. Zorgaanbieder vindt niet dat zij verplicht is om immateriële schadevergoeding te betalen aan klaagster of haar twee zussen. De klachten zijn daarvoor onvoldoende zwaarwegend en klaagster en haar zussen zijn volgens zorgaanbieder geen partij bij de zorgovereenkomst. De commissie oordeelt dat het handelen niet in verband staat met een gedraging jegens de moeder. De commissie is niet bevoegd om tot deze vordering te beslissen en zal zich wat betreft de eisen van klaagster en de zussen onbevoegd moeten verklaren. Zorgaanbieder is wel gehouden om schade te vergoeden die uit de wanprestatie voortvloeit. Naar oordeel van de commissie heeft klaagster dit niet onderbouwd. De klacht is voor zover deze betrekking heeft op een gedraging van de zorgaanbieder jegens moeder, ongegrond.

De uitspraak

in het geschil tussen

[Naam], mede namens [naam] en [naam],
wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: klaagster)

en

Stichting Zorggroep Meander, gevestigd te Veendam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2022 te Zwolle.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.

Onderwerp van het geschil
Klaagster heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.

Klaagster, [naam] en [naam] zijn de dochters van [naam] (hierna te noemen: de moeder). De moeder is opgenomen geweest in de locaties De Breehorn en De Veenkade van de zorgaanbieder. Op 24 mei 2021 is de moeder overleden.
Het geschil betreft in hoofdzaak de wijze waarop de zorgaanbieder heeft gehandeld rondom het overlijden van de moeder en de klachtenafhandeling daarover.

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De moeder was opgenomen bij de zorgaanbieder. Zij lag op sterven en is daarom naar de stervenskamer gebracht. De zorgaanbieder wilde niet toestaan dat er meer dan twee personen in de stervenskamer aanwezig zouden zijn in verband met de geldende corona-regels. Toen een derde dochter zich meldde, heeft een medewerker van de zorgaanbieder de politie gebeld.

Klaagster wil dat de commissie de betrokken personen een schorsing oplegt.
Verder wil klaagster een schadevergoeding. Vanwege psychisch leed dat [naam] is aangedaan, door haar weg te willen sturen op stervensavond omdat haar bezoektijd voorbij was, een bedrag van € 5.000,–. [Naam] maakt ook aanspraak op € 5.000,– aan schadevergoeding wegens psychisch leed, omdat zij zelf de ambulancedienst moest bellen, aangezien de zorgaanbieder dit niet de moeite waard vond. Tot slot wil [naam] een bedrag van € 5.000,– aan schadevergoeding wegens psychisch leed, omdat de zorgaanbieder de politie heeft gebeld in verband met de aanwezigheid van één persoon te veel.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder heeft vastgesteld dat klaagster niet ingaat op de klachten, die door de klachtencommissie al gegrond zijn bevonden. De klachtencommissie heeft aanbevelingen gedaan, die door de zorgaanbieder ook zijn overgenomen.

De zorgaanbieder vindt niet dat zij verplicht is om immateriële schadevergoeding aan klaagster of haar twee zussen te betalen. Enerzijds zijn de gegrond bevonden klachten daarvoor onvoldoende zwaarwegend. En anderzijds geldt dat klaagster en haar zussen geen partij zijn bij de zorgovereenkomst. Die is immers gesloten tussen de moeder en de zorgaanbieder. Daarom bepleit de zorgaanbieder de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.

Beoordeling van het geschil
De commissie verklaart zich ten dele onbevoegd om van de klacht kennis te nemen en voor het overige verklaart zij de klacht ongegrond. Daartoe heeft de commissie het volgende overwogen.

Een overweging vooraf.
Ter zitting is gebleken dat over en weer veel onbegrip bestaat voor het gedrag van klaagster en de zussen aan de ene kant vlak voorafgaand aan het overlijden van de moeder en het personeel van de zorgaanbieder aan de andere kant. Het is niet de taak van de commissie om vast te stellen hoe het precies eraan toe is gegaan op de stervensavond. De commissie wil niet onopgemerkt laten dat het voor klaagster en de zussen een erg nare herinnering moet zijn aan het overlijden van hun moeder.

De taak en bevoegdheden van de commissie.
De zorgaanbieder is in deze zaak betrokken, omdat zij een zorgovereenkomst had met de moeder. De moeder is overleden, maar volgens de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) kunnen ook nabestaanden een klacht indienen. Volgens artikel 14 van de Wkkgz moet het dan wel gaan om een gedraging jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening. De commissie heeft tot taak geschillen over gedragingen van een zorgaanbieder jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening te beslechten. Dat staat in artikel 18 van de Wkkgz.

De commissie heeft niet de bevoegdheid om personeel van de zorgaanbieder te schorsen. De zorgaanbieder heeft er terecht op gewezen dat alleen zij als werkgever die bevoegdheid – binnen wettelijke kaders – kan uitoefenen.

Het handelen jegens klaagster en de zussen.
Klaagster wil voor haar en haar twee zussen een schadevergoeding van in totaal € 15.000,– wegens psychisch leed dat de zorgaanbieder hen heeft aangedaan. Dat handelen, voor zover dat al kan worden vastgesteld en beoordeeld door de commissie, staat echter niet in verband met een gedraging jegens de moeder. Het betreft dus een eigen vordering op de zorgaanbieder en wel uit hoofde van onrechtmatige daad. De commissie is niet bevoegd om op deze vordering – die immers buiten de Wkkgz valt – te beslissen. De commissie zal zich daarom wat betreft de eisen van klaagster en de zussen onbevoegd moeten verklaren.

Het handelen jegens de moeder leidt niet tot een verplichting tot betaling van schadevergoeding.
De klachtencommissie heeft enkele klachten gegrond verklaard. Dan gaat het om:
– de gang van zaken rondom het verstrekken van medicatie, nadat die medicatie was stopgezet;
– de gang van zaken rondom de hulp bij het eten en het wegnemen van maaltijden;
– de consistentie van eten en drinken.

De zorgaanbieder heeft de aanbevelingen van de klachtencommissie overgenomen. Impliciet staat daarmee vast dat de zorgaanbieder de zorgovereenkomst niet naar behoren heeft uitgevoerd. Zij heeft dus wanprestatie geleverd en is daarom gehouden om de schade te vergoeden die uit die wanprestatie voortvloeit. Maar naar het oordeel van de commissie heeft klaagster niet onderbouwd dat de moeder als gevolg van de gang van zaken rondom het verstrekken van medicatie, hulp bij het eten en de consistentie van eten en drinken schade heeft geleden, die de zorgaanbieder aan hen als nabestaanden moet vergoeden. Dat blijkt ook uit de motivering van hun schade-aanspraak: immateriële schadevergoeding voor de dochters.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht in zoverre ongegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de verzoeken om schadevergoeding van klaagster en haar zussen.

De klacht, voor zover deze betrekking heeft op een gedraging van de zorgaanbieder jegens moeder, is ongegrond.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit
mr. M.M. Verhoeven, voorzitter, mr. M.B. van Leusden-Donker, mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, op 19 augustus 2022.