Commissie niet bevoegd om wijze verlofaanvraag zorgaanbieder te behandelen

De Geschillencommissie




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: bevoegdheid/ privacy    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: onbevoegdverklaring   Uitkomst: onbevoegd   Referentiecode: 222131/239060

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De cliënt verblijft op basis van een terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging bij de zorgaanbieder. Volgens de cliënt wordt zijn privacy geschonden op het moment dat hij een verlofaanvraag doet, omdat die aanvraag in een stafvergadering wordt besproken waarbij personen aanwezig zijn die niet direct bij zijn behandeling zijn betrokken. De commissie beoordeelt of zij op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) bevoegd is dit geschil te behandelen.

Naar het oordeel van de commissie ziet de klacht niet op privacy schending op zichzelf, maar op de werkwijze van de zorgaanbieder ten aanzien van verlofaanvragen. De wijze van verlofaanvragen is geregeld in diverse wettelijke regelingen en de Wkkgz is op deze situatie niet van toepassing. De commissie is onbevoegd het geschil te behandelen.

De uitspraak

In het geschil tussen

de heer [naam], wonende te [plaatsnaam] (hierna te noemen: de cliënt)

en

Stichting De Forensische Zorgspecialisten, gevestigd te Utrecht
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Samenvatting
De cliënt verblijft op basis van een terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging bij de zorgaanbieder. Volgens de cliënt wordt zijn privacy geschonden op het moment dat hij een verlofaanvraag doet, omdat die aanvraag in een stafvergadering wordt besproken waarbij personen aanwezig zijn die niet direct bij zijn behandeling zijn betrokken. De commissie beoordeelt of zij op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) bevoegd is dit geschil te behandelen.

Naar het oordeel van de commissie ziet de klacht niet op privacy schending op zichzelf, maar op de werkwijze van de zorgaanbieder ten aanzien van verlofaanvragen. De wijze van verlofaanvragen is geregeld in diverse wettelijke regelingen en de Wkkgz is op deze situatie niet van toepassing. De commissie is onbevoegd het geschil te behandelen.

Behandeling van het geschil
Uit de stukken blijkt dat eerst dient te worden vastgesteld of de commissie bevoegd is het geschil te behandelen.
De Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 21 februari 2024 te Den Haag.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Beoordeling

Klacht van de cliënt
De cliënt verblijft op een locatie van de zorgaanbieder op basis van TBS met dwangverpleging.

Een verlofaanvraag wordt bij de zorgaanbieder intern besproken voordat deze door het hoofd van de inrichting wordt ingediend bij het Adviescollege Verloftoetsing TBS (van het Ministerie van Justitie en Veiligheid). De interne beoordeling gebeurt in een “stafvergadering”, waarin ook mensen zitting nemen die niet rechtstreeks betrokken zijn bij de behandeling van de cliënt. Het betreft dan mensen van de beveiliging, facilitaire dienst (een schoonmaker) en winkelpersoneel. De cliënt is het met deze werkwijze niet eens, omdat hij niet wil dat anderen dan die rechtstreeks bij zijn behandeling zijn betrokken, (medisch) gevoelige informatie over hem te weten komen en daarover iets te zeggen kunnen hebben.

Volgens de cliënt is de werkwijze van de zorgaanbieder in strijd met de geheimhoudingsplicht uit boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en andere wet- en regelgeving waarin geheimhouding van (medische) informatie is opgenomen. In deze kwestie vindt de cliënt niet dat de zorgaanbieder een gerechtvaardigd beroep kan doen op een uitzonderingsgrond om zijn (medische) informatie met derden te delen zonder toestemming. Verder is volgens hem geen wettelijk uitzondering opgenomen in de toepasselijke wet- en regelgeving: de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, het Reglement verpleging ter beschikking gestelden en Verlofregeling TBS. Verder blijkt volgens de cliënt uit een beslissing op bezwaar van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) dat de zorgaanbieder niet conform de geheimhoudingsplicht van boek 7 BW handelt.

De cliënt heeft een Wkkgz-klacht ingediend bij de directie van de zorgaanbieder, omdat ze haar werkwijze niet wil aanpassen en hij niet wil dat anderen dan zijn behandelaren bij zijn verlofaanvraag worden betrokken. Daarbij heeft de cliënt ook gewezen op de conclusie van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en het feit dat de zorgaanbieder haar werkwijze tot op heden niet heeft aangepast. De cliënt kan niet met verlof zonder zich aan deze (onrechtmatige) procedure te conformeren, de cliënt weigert dat te doen.

De directie van de zorgaanbieder heeft niet inhoudelijk gereageerd op de klacht van de cliënt.

Standpunt van de zorgaanbieder
Binnen de locatie de Wierde verblijven cliënten met een zorgmachtiging en cliënten met een maatregel TBS met dwangverpleging. De Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) is het wettelijke kader dat de interne rechtspositie regelt voor alle patiënten op deze locatie. De externe rechtspositie, bijvoorbeeld daar waar het gaat over het aanvragen en verlenen van verlof, wordt voor cliënten met een maatregel TBS met dwangverpleging beheerst door de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt).

De cliënt klaagt over de procedure rondom het aanvragen van verlof, waardoor zijn klacht betrekking heeft op de externe rechtspositie, zoals beschreven in de Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden (Bvt). Deze wet bevat een eigen, specifieke klachtenprocedure voor beslissingen ten aanzien van verlof. De beklagcommissie Bvt is in voorkomende gevallen de rechtsprekende instantie met bevoegdheid om te oordelen over klachten van cliënten die zijn opgenomen met een TBS-maatregel. Aangezien er in dit geval een bijzondere klachtenprocedure bestaat onder de Bvt is volgens de zorgaanbieder de Wkkgz niet van toepassing. De Bvt heeft als “lex specialis” voorrang op de algemene wet Wkkgz (lex generalis).

Reactie van de cliënt op het standpunt van de zorgaanbieder
De cliënt is het eens met de zorgaanbieder dat de specifieke klachtenprocedure van de Bvt voor beslissingen ten aanzien van verlof heeft te gelden als lex specialis ten opzichte van de Wkkgz als lex generalis. Volgens de cliënt heeft zijn klacht echter geen betrekking op de externe rechtspositie, zoals beschreven in de Bvt, maar op de schending van de geheimhoudingsplicht tijdens de procedure om een verlofaanvraag te kunnen indienen. Deze geheimhoudingsplicht is vastgelegd in art. 7:457 BW en een schending daarvan valt onbetwist onder het Wkkgz-klachtrecht. Van bijzondere situaties die de doorbreking van de geheimhoudingsplicht rechtvaardigen zoals beschreven in boek 7 BW, is in dit geval geen sprake.

De interne rechtspositie van boek 7 BW is volgens de cliënt onverkort van toepassing op tbs-gestelden tijdens verblijf in een private kliniek, voor zover de Wvggz dan wel de Bvt als lex specialis niets anders regelt. Uitzonderingen op de toepassing van boek 7 BW zijn te vinden in art. 19 lid 3 en art. 20 lid 6 Bvt, waarin een aantal bepalingen uit boek 7 BW rondom dossiervorming niet van toepassing worden verklaard. Art. 7:457 BW wordt daarin niet genoemd en dus kan de cliënt zich jegens de zorgverlener en de kliniek rechtstreeks daarop beroepen.

Beoordeling door de commissie

Allereerst merkt de commissie op dat – nu zij zich alleen zal uitlaten over haar bevoegdheid – alle andere inhoudelijke opmerkingen van partijen ten aanzien van de werkwijze rondom verlofaanvragen buiten beschouwing worden gelaten.

De cliënt verblijft op grond van een machtiging TBS met dwangverpleging op een locatie van de zorgaanbieder. Cliënten die TBS met dwangverpleging ontvangen kunnen een verlofaanvraag doen. Op grond van artikel 50 lid 1 Bvt juncto artikel 53 lid 2 Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) verzoekt het hoofd van de inrichting de minister dan om een verlofmachtiging.

Uit artikel 53 lid 4 Reglement verpleging ter beschikking gestelden en artikel 2 lid 2 van de Verlofregeling TBS blijkt dat dit verzoek tot stand komt na multidisciplinair overleg binnen de inrichting.

De cliënt stelt dat nu zijn verlofaanvraag, met daarin begrepen aspecten uit zijn medisch dossier, wordt besproken met ook anderen dan slechts zijn behandelaren, er sprake is van schending van het medisch beroepsgeheim. Nu dit beroepsgeheim mede is geregeld in het BW is de commissie bevoegd om over het geschil een uitspraak te doen.

Hiertegenover staat het standpunt van de zorgaanbieder waarin wordt verwoord dat de procedure van de verlofaanvraag voor een cliënt die verblijft op grond van een machtiging TBS met dwangverpleging, is geregeld in de Bvt en dat deze wet als lex specialis van toepassing is en niet de Wkkgz. De beklagcommissie die op grond van de Bvt geschillen beslecht, is daardoor in onderhavige zaak de aangewezen commissie, aldus de zorgaanbieder.

In artikel 1 lid 5 van de Wkkgz staat het volgende: “Deze wet is niet van toepassing in justitiële inrichtingen en instellingen voor de verpleging van ter beschikking gestelden voor zover daar een bijzondere wettelijke regeling geldt of de justitiële setting zich daartegen verzet”.

Nu het geschil ziet op de werkwijze van de zorgaanbieder ten aanzien van verlofaanvragen en daarop andere wettelijke regelingen van toepassing zijn (meer specifiek de Bvt, de Rvt en de Verlofregeling TBS), vindt de Wkkgz naar het oordeel van de commissie geen toepassing. Dat de commissie een zelfstandige bevoegdheid heeft zich slechts uit te laten over de door de cliënt veronderstelde schending van het beroepsgeheim tijdens de procedure om te komen tot verlof, volgt de commissie uitdrukkelijk niet.

Op grond van het voorgaande acht de commissie zich onbevoegd het geschil te behandelen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart zich onbevoegd het geschil te behandelen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw mr. M.M. Kok, de heer mr. S. Sierksma, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. S.M.E. Balfoort, secretaris, op 21 februari 2024.