Commissie: Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang
Categorie: zorgverlening/ kosten
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
221833/244419
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De gemeente [naam verzoeker] (verzoeker) en de gemeente [naam verweerder] (verweerder) verschillen van mening over het toepassen van het woonplaatsbeginsel in een casus. Voor een meisje, jeugdige X, is op 30 januari 2009 pleegzorg gestart bij haar grootouders in de gemeente [naam verweerder]. De ouders waren eveneens in die gemeente ingeschreven. In mei 2009 zijn de ouders verhuisd naar de gemeente [naam verzoeker] en hebben X daar eveneens ingeschreven. X heeft echter nooit in [naam verzoeker] gewoond. De grootouders hebben X op 14 oktober 2009 op hun adres in [naam verweerder] ingeschreven.
De commissie is van oordeel dat met ingang van 30 januari 2009 formeel sprake was van jeugdhulp met verblijf in de vorm van pleegzorg. Van die datum is het indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg Overijssel. De jeugdige X stond vóór 30 januari 2009 ingeschreven in de gemeente [naam verweerder], de gemeente van verweerder. Verweerder is dan ook (financieel) verantwoordelijk voor de jeugdhulp voor X. Dat in de eerste overeenkomst pleegzorg van Trias jeugdhulp is aangegeven dat het contract voor bepaalde tijd, tot 30 april 2009, zou gelden maakt dat niet anders. Door het tijdsverloop is het dossier van X niet compleet en ontbreken nadere overeenkomsten. Vast is echter komen te staan dat de pleegzorg vanaf 30 januari 2009 zonder onderbrekingen is gecontinueerd. De commissie verklaart de klacht van verzoeker gegrond en bepaalt dat verweerder met ingang van 1 januari 2022 (financieel) verantwoordelijk is voor de zorg en jeugdhulp voor de jeugdige X.
De uitspraak
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
Verzoeker heeft de klacht voorgelegd aan verweerder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 9 april 2024 te Den Haag. Partijen hebben de zitting digitaal bijgewoond en hun standpunt toegelicht.
Verzoeker werd vertegenwoordigd door mevrouw [naam], inkoopondersteuner jeugdhulp. Verweerder werd vertegenwoordigd door mevrouw [naam], kwaliteitsmedewerker jeugd, de heer [naam], financieel adviseur en de heer mr. [naam], juridisch adviseur.
De heer mr. P.L. Alers, aankomend voorzitter, heeft de hoorzitting, nadat bijzondere toegang was verleend, als toehoorder bijgewoond.
De commissie heeft het volgende overwogen.
Beoordeling
Standpunt verzoeker (gemeente [naam verzoeker])
De gemeente [naam verweerder] (verweerder) en de gemeente [naam verzoeker] (verzoeker) hebben een verschillend oordeel ten aanzien van het toepassen van het woonplaatsbeginsel in een casus. Voor een meisje, jeugdige X, is op 30 januari 2009 pleegzorg gestart. De ouders stonden toen ingeschreven in de gemeente [naam verweerder] (verweerder). Na de start van de pleegzorg zijn de ouders naar [naam verzoeker] (verzoeker) verhuisd. Deze verhuizing was in mei 2009. Uit onvrede met de uithuisplaatsing van hun dochter hebben de ouders hun dochter ook in laten schrijven op hun nieuwe adres in de gemeente van verzoeker. De dochter heeft echter nooit op dat adres gewoond. Op dat moment was de dochter al in pleegzorg bij haar grootouders in de gemeente [naam verweerder] (verweerder). Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de inschrijving op het moment van het starten van de pleegzorg (30 januari 2009) leidend is en verweerder vanaf 1 januari 2022 verantwoordelijk is voor de jeugdhulp voor de dochter.
Standpunt verweerder (gemeente [naam verweerder])
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de BRP (Basisregistratie Personen) inschrijving voorafgaand aan de inschrijving op het adres van het pleeggezin leidend is. De jeugdige X is voor het eerst bij haar pleegouders in de gemeente [naam verweerder] ingeschreven op 14 oktober 2019. Daarvoor was zij, sinds mei 2009, ingeschreven in de gemeente [naam verzoeker]. De overeenkomst pleegzorg was van tijdelijke aard, van 30 januari 2009 tot 30 april 2009. De grootouders zijn pas met ingang van 18 juni 2009 opgenomen als netwerkpleeggezin. Op die datum was de jeugdige X ingeschreven in de gemeente van verzoeker ([naam verzoeker]). Van 30 april 2009 tot 18 juni 2009 was er formeel geen sprake van pleegzorg of jeugdhulp. Verweerder is dan ook van mening dat zowel indien wordt uitgegaan van de datum van 14 oktober 2009 als van 18 juni 2009, de jeugdige X was ingeschreven in de gemeente van verzoeker waarmee de verantwoordelijkheid voor de jeugdhulp voor X met ingang van 1 januari 2022 rust op verzoeker.
Oordeel van de commissie
Wettelijk kader
Van toepassing op het onderhavige geschil is de volgende wet- en regelgeving:
• De Wet Basisregistratie Personen (BRP);
• De Jeugdwet, in het bijzonder de begripsbepalingen in artikel 1.1 van hoofdstuk 1 betreffende het woonplaatsbeginsel;
• De Wet wijziging woonplaatsbeginsel.
Het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet regelt welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor de jeugdhulp. Het bepaalt ook welke gemeente de jeugdhulp betaalt. Sinds 1 januari 2022 is het nieuwe woonplaatsbeginsel Jeugd van kracht.
In artikel 1.1 van hoofdstuk 1. ‘Begripsbepalingen en reikwijdte’ van de Jeugdwet is opgenomen:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
– woonplaats:
• 1°.de gemeente waar de jeugdige zijn woonadres, bedoeld in artikel 1.1, onder o, van de Wet basisregistratie personen, heeft;
• 2°. ingeval een jeugdige verblijft bij een […..], pleegouder […..] : de gemeente waar de jeugdige onmiddellijk voorafgaand aan zijn verblijf zijn woonadres, bedoeld in artikel 1.1, onder o, van de Wet basisregistratie personen, had; [….]
Sinds 1 januari 2022 is de gemeente waar de jeugdige direct vóór aanvang van de zorg stond ingeschreven verantwoordelijk voor de jeugdhulp wanneer het gaat om pleegzorg (jeugdhulp met verblijf).
Het uitgangspunt van het (nieuwe) woonplaatsbeginsel is de woonplaats van de jeugdige. De inschrijving in de Basisregistratie personen (BRP) is leidend. Het (nieuwe) woonplaatsbeginsel gaat uit van de woonplaats waar de jeugdige stond ingeschreven op het moment van vaststellen van de zorgvraag.
Inhoudelijke beoordeling
De jeugdige X is geboren op 12 oktober 2006 en verblijft sinds augustus 2008 bij haar grootouders in de gemeente [naam verweerder]. De ouders van X waren op dat moment eveneens ingeschreven in de gemeente [naam verweerder] en belast met het ouderlijk gezag over X. Op 30 januari 2009 is de pleegzorg geformaliseerd blijkens een indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg Overijssel. In het dossier bevindt zich voorts een overeenkomst pleegzorg van Trias Jeugdhulp van 2 april 2009 waarin is opgenomen: “Aanvang van het contract: De jeugdige wordt opgenomen in bovengenoemd pleeggezin: 30-01-2009. Bij de duur van het contract is opgenomen dat het contract uiterlijk eindigt op het moment waarop het pleegkind de leeftijd van 18 jaar bereikt. Voorts is opgenomen dat het contract geldt voor bepaalde tijd, tot 30 april 2009. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van verzoeker toegelicht dat eerst een overeenkomst wordt gesloten voor bepaalde tijd om te onderzoeken of de pleegzorg/opvang tijdelijk of van langere duur dient te zijn. In het geval van X is het netwerkonderzoek door wachttijden pas in juni 2009 afgesloten en is vanaf 18 juni 2009 een pleegzorgbegeleider aan het gezin van X gekoppeld. De pleegzorg is echter met ingang van 30 januari 2009 zonder onderbreking gecontinueerd en de pleegzorgvergoeding is vanaf die datum door Trias aan de grootouders betaald. Door het tijdsverloop is het dossier niet geheel compleet en ontbreken recentere overeenkomsten.
De ouders van X hebben zich, samen met X, op 19 mei 2009 ingeschreven in de gemeente [naam verzoeker]. Tussen partijen staat vast dat X daar nooit heeft gewoond. Bij beschikking van de kinderrechter van 14 oktober 2009 is de ondertoezichtstelling over X uitgesproken en op die datum is X door haar grootouders bij hen ingeschreven in de gemeente [naam verweerder].
Verweerder, de gemeente [naam verweerder], stelt zich op het standpunt dat de pleegzorg pas op 18 juni 2009 (aanvang pleegzorgbegeleiding) of op 14 oktober 2009 (ondertoezichtstelling van X) is geformaliseerd op welk moment X stond ingeschreven in de gemeente [naam verzoeker], de gemeente van verzoeker. Om die reden is volgens verweerder de gemeente [naam verzoeker] met ingang van 1 januari 2022 financieel verantwoordelijk voor de jeugdhulp voor X.
De commissie verwerpt dit verweer. De pleegzorg is geformaliseerd op 30 januari 2009 en sindsdien zonder onderbreking gecontinueerd. Dat de eerste overeenkomst pleegzorg een contractduur aangaf tot 30 april 2009 maakt dat niet anders. Hier staat immers tegenover de toelichting van de vertegenwoordiger van verzoeker ter zitting, het indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg van 30 januari 2009, de verklaring van de grootouders waarin is opgenomen dat X vanaf de zomervakantie van 2008 zonder onderbrekingen bij hen heeft gewoond, de verklaring van de pleegzorgbegeleider waarin is opgenomen dat de startdatum van de pleegzorgplaatsing 30 januari 2009 was maar door een wachttijd de pleegzorgbegeleiding pas op 18 juni 2009 is gestart en de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 28 oktober 2015. In die beschikking is het ouderlijk gezag van de ouders over X met ingang van 28 oktober 2015 beëindigd. In de beschikking is opgenomen, voor zover van belang: “Sinds halverwege 2008 verblijft X al in het huidige perspectief biedende pleeggezin en sinds 14 oktober 2009 met een machtiging van de kinderrechter. Deze maatregelen duren nog steeds voort.”
Resumerend is de commissie van oordeel dat met ingang van 30 januari 2009 formeel sprake was van jeugdhulp met verblijf in de vorm van pleegzorg. Bij jeugdhulp met verblijf geldt dat de gemeente waar de jeugdige volgens het BRP stond ingeschreven voorafgaand aan de verhuizing naar de verblijfsplek verantwoordelijk is en verantwoordelijk blijft. De jeugdige X stond vóór 30 januari 2009 ingeschreven in de gemeente [naam verweerder], de gemeente van verweerder. Verweerder is dan ook (financieel) verantwoordelijk voor de jeugdhulp voor X.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie;
– verklaart de klacht gegrond;
– bepaalt dat verweerder met ingang van 1 januari 2022 (financieel) verantwoordelijk is voor de zorg en jeugdhulp voor de jeugdige X;
– bepaalt dat verweerder binnen 14 dagen na de verzenddatum van dit bindend advies de door verzoeker vanaf 1 januari 2022 betaalde kosten ten behoeve van de jeugdhulp voor de jeugdige X aan verzoeker dient te vergoeden;
– wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer mr. dr. B. Wallage, de heer A. Opstelten, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 9 april 2024.