Communicatie en kwaliteit van zorg ondermaats

De Geschillencommissie




Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg    Categorie: (On) zorgvuldigheid / Verpleeghuiszorg    Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 171153/182115

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Klaagster verwijt de zorgaanbieder verwaarlozing, onvoldoende en falende zorg en inadequaat medisch handelen met betrekking tot de zorgverlening aan cliënt, waardoor de cliënt schade heeft opgelopen. De zorgaanbieder stelt zich ten volste ingespannen te hebben om de cliënt de best mogelijke zorg te verlenen.

Naar het oordeel van de commissie was de kwaliteit van de wondzorg en de communicatie (zowel intern als met de familie) ondermaats. De klacht is gegrond.

De uitspraak

in het geschil tussen

Mevrouw [naam klaagster] (hierna te noemen: klaagster), nabestaande van de heer [naam cliënt], (hierna te noemen: de cliënt)

wonende te [woonplaats]

en

Stichting Zonnehuisgroep Vlaardingen, gevestigd te Vlaardingen

(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
De Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 16 december 2022 te Den Haag.

Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Klaagster is ter zitting verschenen vergezeld van haar moeder, mevrouw [naam moeder]. Namens de zorgaanbieder waren mevrouw [naam strategisch beleidsadviseur], en de heer [naam gemachtigde], aanwezig.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van de zorg van de zorgaanbieder aan cliënt.

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Klaagster verwijt de zorgaanbieder verwaarlozing, onvoldoende en falende zorg en inadequaat medisch handelen met betrekking tot de zorgverlening aan cliënt. Er was geen sprake van overleg, geen instructies aan de zorgmedewerkers, er werden plascontracten gehanteerd en het personeel was niet in staat klinisch te redeneren. De zorgaanbieder heeft een negatief psychologisch rapport opgesteld zonder ook maar één gesprek te hebben gehad met cliënt.

Klaagster vordert van de zorgaanbieder een schadevergoeding van € 20.000, — en daarnaast erkenning van de tekortkomingen, genoegdoening en excuses. Cliënt is in de tijd dat hij in de zorginstelling heeft verbleven twee keer uitgedroogd, heeft 8 liter vocht achter zijn longen gehad en heeft een beenamputatie ondergaan vanwege nalatige wondzorg. Uiteindelijk heeft hij euthanasie laten plegen op 21 maart 2021, omdat hij met zijn ziektebeeld dit alles niet meer lichamelijk kon incasseren.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De zorgprofessionals hebben zich ten volste ingespannen om cliënt de best mogelijke zorg te verlenen. Als gevolg van het personeelstekort in de zorg is de zorgverlening op onderdelen wellicht anders verlopen dan men voor ogen had. Aan de inzet en intentie van de zorgprofessionals is dit echter niet te wijten; zij hebben gedurende het volledige verblijf van cliënt geroeid met de riemen die zij hadden om ervoor te zorgen dat zijn verblijf zo aangenaam mogelijk was.

De Onderzoekscommissie heeft – naar aanleiding van de klacht die klaagster op 21 augustus 2021 heeft geuit – op 10 december 2021 een advies uitgebracht aan de raad van bestuur, dat ertoe heeft geleid dat de zorgaanbieder op onderdelen verbeteringen heeft aangebracht in zijn werkwijze. Klaagster is hierover geïnformeerd.

De zorgaanbieder stelt zich primair op het standpunt dat een aantal klachten waarop klaagster haar schadevordering heeft gebaseerd, niet eerst aan de zorgaanbieder is voorgelegd. Zij verzoekt de commissie klaagster niet-ontvankelijk te verklaren inzake deze klachten.

Aangezien de klachten van 21 augustus 2021 uitvoering onderzocht zijn, er een formeel oordeel is gegeven door de raad van bestuur als reactie op de klachten én de zorgaanbieder de nodige verbetermaatregelen heeft getroffen, is er geen aanleiding om de klachten integraal opnieuw inhoudelijk te behandelen. Te meer niet nu klaagster niet heeft kenbaar gemaakt met welk onderdeel van het oordeel op de klacht zij zich niet zou kunnen verenigen. Inmiddels is cliënt overleden, waardoor het de vraag is welk belang klaagster in dit stadium nog zou hebben bij het opnieuw integraal behandelen van haar klachten.

De zorgaanbieder verwijst naar het rapport van de Onderzoekscommissie.

Wondzorg: Zoals volgt uit § 2.7 hebben de zorgprofessionals zich ingespannen om adequate zorg te verlenen door de wond stelselmatig te beoordelen en goed te verzorgen. In algemene zin hebben de zorgprofessionals adequate (wond)zorg verleend. Wel is achteraf gebleken dat de wondzorg op onderdelen beter had gekund. Zo hadden de zorgprofessionals beter kunnen rapporteren over de wondzorg. Daarom heeft de zorgaanbieder haar werkwijze naar aanleiding van het onderzoeksrapport aangepast en een aantal verbetermaatregelen getroffen. Het niet goed vastleggen op zichzelf maakt echter nog niet dat de wondverzorging zelf onder de maat was. De klacht moet dan ook ongegrond worden verklaard.

Plascontract: Zoals besproken in § 2.4 heeft de zorgaanbieder in het belang van cliënt – en dus niet in verband met onderbezetting – afspraken met hem gemaakt over de tijdstippen waarop de zorgprofessionals ’s nachts in ieder geval bij hem langskwamen om hem te helpen bij het plassen.

Op het moment dat cliënt op afwijkende tijdstippen hulp nodig had bij het plassen, boden de zorgprofessionals cliënt die hulp uiteraard aan. Uit niets blijkt dat als gevolg van de gemaakte afspraken een blaasontsteking zou (kunnen) zijn ontstaan. In het verlengde hiervan dient de klacht ongegrond te worden verklaard.

Klinische blik zorgprofessionals: Voor zover de klacht betrekking zou hebben op de medische afweging om – zonder overleg met een cardioloog – kortdurend te stoppen met het toedienen van hart- en vaatmiddelen, moet de klacht eveneens ongegrond worden verklaard. Zoals besproken in § 2.5 en§ 2.6, zijn de zorgprofessionals immers zorgvuldig omgegaan met het onderbreken en het herstarten van de medicatie. Er bestond geen aanleiding om over een dergelijke kortdurende onderbreking te overleggen met een cardioloog. Ook uit het onderzoeksrapport blijkt genoegzaam dat er in dit opzicht zorgvuldig is gehandeld.

De zorgaanbieder verzoekt de commissie de schadevordering af te wijzen, omdat de gestelde schade geheel niet onderbouwd is en het causaal verband tussen normschending en de (vermeende) schade ontbreekt.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

Op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

Klaagster heeft ter zitting als onderbouwing van haar klachten aangevoerd dat de rode draad in het geheel is dat de verpleging deed wat er op papier stond, maar bij het verzorgen van cliënt geen klinische blik had, met als gevolg dat de noodzakelijke zorg aan cliënt vaak onder de maat was. Zo was de wondzorg niet op orde en leidde de zwarte teen uiteindelijk tot een amputatie. De betrokken arts heeft wel voor zijn inschattingsfout excuses gemaakt. De zorgaanbieder heeft niets hierover gemeld. Cliënt kreeg een blaasontsteking en de zorgaanbieder kon niet aangeven hoe lang de katheter al was aangebracht. Cliënt was uitgedroogd en bleek grote hoeveelheden vocht achter zijn longen te hebben. De zorgaanbieder heeft nagelaten om een ambulance met spoed te laten komen. Klaagster heeft zelf voortdurend actie moeten ondernemen teneinde de zorgaanbieder te bewegen adequate zorg aan cliënt te verlenen.

Klaagster heeft ter onderbouwing van haar vordering tot schadevergoeding een aantal klachten aan de commissie voorgelegd die zij niet eerder aan de zorgaanbieder heeft voorgelegd. Gezien het beroep van de zorgaanbieder op niet-ontvankelijkheid van klaagster in deze klachten dient de commissie eerst hierover te oordelen.

De commissie is van oordeel dat klaagster geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die het rechtvaardigen dat zij de klachten niet eerst aan de zorgaanbieder kon voorleggen.

Naar het oordeel van de commissie had klaagster deze klachten aan de klachtenfunctionaris kunnen voorleggen. De commissie verklaart klaagster op grond van artikel 6, lid 1, van haar reglement niet-ontvankelijk in deze klachten.

De zorgaanbieder heeft voorts aangevoerd dat klaagster geen belang meer zou hebben bij de behandeling van het geschil, nu cliënt is overleden en de zorgaanbieder naar aanleiding van het onderzoek verbetermaatregelen heeft getroffen.

De commissie is van oordeel dat dit verweer dient te worden verworpen. Klaagster heeft de commissie verzocht om een schadevergoeding vast te stellen vanwege het vermeend onrechtmatig handelen van de zorgaanbieder. Teneinde hierover een beslissing te kunnen nemen, dient de commissie eerst vast te stellen of er sprake is geweest van een tekortkoming in de zorgverlening aan cliënt door de zorgaanbieder.

De commissie merkt op dat de zorgaanbieder in zijn verweerschrift heeft verwezen naar het rapport van de Onderzoekscommissie van 10 december 2021. Per klacht zijn de feiten en omstandigheden door de Onderzoekscommissie onderzocht. Omdat de zorgaanbieder heeft nagelaten per klachtonderdeel aan te geven wat haar oordeel is, heeft de commissie ter zitting met partijen het onderzoeksrapport per klacht doorgenomen. De commissie heeft met betrekking tot de aangevoerde klachten 1 tot en met 6.5 het volgende vastgesteld:

1/2. Behandeling en verzorging teen: De zorgaanbieder acht deze klacht gegrond;

Aanpassing hartmedicatie: De zorgaanbieder acht deze klacht ongegrond. Communicatie met betrekking tot medicatie: De zorgaanbieder acht deze klacht gegrond;

A-D matras: De zorgaanbieder acht deze klacht gegrond;

Plascontracten: Voor wat betreft de communicatie acht de zorgaanbieder de klacht gegrond. Er hadden betere afspraken moeten worden gemaakt. Het kwam voor dat medewerkers zich niet aan de afspraken hebben gehouden;

ZZP 8: De zorgaanbieder acht deze klacht gegrond;

6.2: Afspraken uit bed: De zorgaanbieder erkent dat de communicatie niet op orde was en dat de klacht in zoverre gegrond is;

6.3: Inzet uitzendkrachten: De zorgaanbieder erkent dat het heel moeilijk is om op een juiste manier de overdracht van de zorg van de grond te krijgen. Er is getracht verbeteringen aan te brengen. Het gaat naar de mening van de zorgaanbieder echter te ver om te stellen dat deze klacht gegrond is;

6.4: Bereikbaarheid arts: de zorgaanbieder is van mening dat deze klacht ongegrond is, omdat de arts altijd bereikbaar is;

6.5: Communicatie: De zorgaanbieder acht deze klacht gegrond.

Klaagster heeft naar aanleiding van klacht 1 en klacht 6.4 ter zitting gesteld dat zij wel tien keer een bericht heeft achtergelaten in het zorgdossier met het verzoek aan de arts om naar cliënt te komen kijken. Hierop is nooit een reactie gekomen. De wondzorg was ver onder de maat. Klaagster, zelf verpleegkundige, trof een leerling-verpleegkundig aan die de voet van cliënt in een sodabad zette, iets wat voor de behandeling van de voet absoluut uit den boze was. Toen op een gegeven moment cliënt met een septische teen en een delier in bed lag, heeft de zorgaanbieder verzuimd om met spoed een ambulance te laten komen.

Cliënt had moeten worden doorverwezen naar een vaatchirurg.

Dit is niet gebeurd. Weliswaar heeft de arts zijn excuses gemaakt en spijt betuigd maar het resultaat van dit nalaten is wel een amputatie geweest van het onderbeen van cliënt. Als de wond op een juiste wijze was behandeld had cliënt zijn been niet verloren.

Gelet op hetgeen over en weer door partijen is gesteld, is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder ten aanzien van de zorgverlening niet heeft gehandeld zoals een redelijk handelende en redelijk bekwame zorgaanbieder in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld.

Daarbij overweegt de commissie dat voldoende is komen vast te staan dat de wondzorg niet op orde is geweest en dat de communicatie van de zorgaanbieder met cliënt en zijn familieleden én de communicatie tussen de zorgverleners onderling (ver) onder de maat is geweest. Het gebrek aan duidelijke communicatie is van invloed geweest op de zorgverlening aan cliënt. Voldoende is komen vast te staan dat deze bij tijd en wijlen niet op orde was vanwege het niet nakomen van afspraken, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot het plassen, en vanwege het ontbreken van een goede overdracht van de zorgtaken. Ook heeft de zorgaanbieder in voorkomende gevallen niet dan wel niet adequaat gespecialiseerde zorgprofessionals ingeschakeld.

Schadevordering
Klaagster heeft een schadevergoeding gevorderd van € 20.000, –.

Ter onderbouwing van deze vordering heeft klaagster gesteld dat cliënt vanwege zijn lichamelijke beperkingen als gevolg van de amputatie van het onderbeen een aantal maanden eerder voor euthanasie heeft gekozen. Zij heeft daardoor haar vader eerder moeten missen.

Nu cliënt is overleden, kan klaagster slechts affectieschade vorderen.

Op grond van artikel 6:108, lid 3, van het Burgerlijk Wetboek is de aansprakelijke verplicht tot vergoeding van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag of bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, geleden door de in lid 4 genoemde naasten, in casu degene die ten tijde van de gebeurtenis het kind van de overledene is, als gevolg van het overlijden.

Om in aanmerking te komen voor een affectieschade moet eerst worden vastgesteld of de zorgaanbieder aansprakelijk is voor het overlijden van cliënt.

De commissie kan niet tot het oordeel komen dat cliënt als gevolg van het tekortschieten in de zorgverlening door de zorgaanbieder is overleden. Daarbij overweegt de commissie dat cliënt in zijn laatste levensfase was opgenomen in het verpleeghuis van de zorgaanbieder en er reeds sprake was van een ernstig onderliggend lijden als gevolg van een voortschrijdende spierziekte. Gelet hierop is de vordering van klaagster dan ook niet voor toewijzing vatbaar. Dit neemt echter niet weg dat de commissie begrijpt dat het (gebrek aan) handelen van de zorgaanbieder voor de hele familie zeer ingrijpend en frustrerend is geweest.

Nu de klachten van klaagster gegrond worden verklaard, zal de commissie, onder verwijzing naar artikel 19 van het reglement, de zorgaanbieder tevens veroordelen tot vergoeding aan klaagster van het door haar betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 52,50.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie

verklaart de klachten van klaagster gegrond;

wijst de vordering tot schadevergoeding af;

veroordeelt de zorgaanbieder tot vergoeding aan klaagster van het klachtengeld, ten bedrage van

€ 52,50, binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies;

wijst het meer of anders verzochte af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Verpleging Verzorging en Geboortezorg, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, mevrouw mr. N. Jacobs, de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. W. Hartong van Ark, secretaris, op 16 december 2022.