Commissie: Energie
Categorie: Jaarafrekening
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
82470
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft een vordering van de ondernemer op de consument betreffende de jaarafrekening d.d. 23 april 2010, met een naheffing van (aanvankelijk) € 1.660,21, welke werd vastgesteld nadat de defecte warmtemeter werd vervangen.
De consument stelt dat de klacht is ontstaan op 23 april 2010 en hij heeft de klacht op 26 april 2010 schriftelijk aan de ondernemer voorgelegd.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
De consument is sinds 1999 afnemer van stadsverwarming van de ondernemer.
Omdat de warmtemeter een extreem hoog warmteverbruik van 113GJ per jaar aangaf, werd deze door de ondernemer vervangen.
Bij de jaarnota van 2010 werd uitgaande van een warmteverbruik van 113 GJ over 460 dagen een naheffing opgelegd van € 1.660,21. Bij de nota d.d. 23 juni 2010 werd dit gecorrigeerd tot 67 GJ over 460 dagen en werd de naheffing nader vastgesteld op € 819,82.
De consument is toen onder protest akkoord gegaan met de naheffing ad € 819,82 en hij heeft deze in termijnen aan de ondernemer afbetaald.
Toen de consument bleek dat hij zelfs na een strenge winter in 2013 niets behoefde bij te betalen en in de jaarafrekening werd uitgegaan van 21,6 GJ over 350 dagen, heeft hij de ondernemer wederom benaderd over de jaarnota van 2010.
De ondernemer heeft toen aan de consument laten weten dat er een fout was gemaakt met de berekening van de jaarnota van 2010. De ondernemer heeft uitgaande van een warmteverbruik van 46 GJ over 460 dagen de naheffing alsnog vastgesteld op € 255,05, zodat een bedrag ad € 576,– door de ondernemer aan de consument werd terugbetaald.
De consument vindt de naheffing echter nog steeds te hoog. De consument heeft aan de hand van het warmteverbruik in 2008 berekend dat er een warmteverbruik per dag is geweest van 0,0781260 GJ. Indien dit verbruik per dag wordt vermenigvuldigd met 460 dagen dan levert dit een warmteverbruik op van circa 35 GJ. Dit is ook een normale hoogte afgezet tegen alle andere jaren, waarbij een lichte naheffing acceptabel is. Indien deze berekening wordt gevolgd zou dit resulteren in een naheffing van circa € 12,88 en dient de consument alsnog een bedrag ad € 242,17 van de ondernemer terug te ontvangen.
De consument verlangt een rentevergoeding van 2,5 % over € 819,82 in verband met het feit dat zijn geld gedurende 3 jaar volgens hem onrechtmatig in het bezit is geweest van de ondernemer.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
De ondernemer heeft de warmtemeter die niet goed registreerde vervangen. Vervolgens heeft de ondernemer een berekening volgens de graaddagen methode gemaakt. Als referentieperiode werd de periode genomen die direct vooraf ging aan de periode waarover de jaarrekening moest worden opgemaakt. Daarbij is echter een fout gemaakt.
De jaarafrekening liet een verbruik zien van 113,401 GJ. Het verbruik volgens de graaddagenmethode bleek 46 GJ te zijn, zodat teveel aan verbruik in rekening was gebracht 67,401 GJ. Per ongeluk is echter bij het handmatig invoeren het getal 67,401 ingevoerd als het verbruik volgens de graaddagen methode in plaats van het getal 46,000 GJ. De ondernemer heeft daarvoor diverse malen excuses aangeboden aan de consument.
De jaarafrekening werd door de ondernemer gecorrigeerd en vastgesteld op 46 GJ. Dat de uitkomst wat hoger uitkomt is voor een deel te verklaren door de koude winter van 2010.
Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
De defecte warmtemeter werd op 1 april 2010 door de ondernemer vervangen.
Het met behulp van de graaddagenmethode berekend verbruik van 46 GJ is correct. Daarbij moet wel in aanmerking genomen worden dat in de betreffende periode van 460 dagen twee winters zitten, terwijl de winter van 2010 bovendien een echt koude winter is geweest.
Het warmteverbruik van de consument in de periode vanaf 21 september 2010 tot 17 september 2011 bedroeg 26,827 GJ.
Het warmteverbruik in de periode vanaf 17 september 2011 tot 2 oktober 2012 bedroeg 22,403 GJ.
Het warmteverbruik in de periode vanaf 2 oktober 2012 tot 17 september 2013 bedroeg 21,36 GJ, maar in die periode zit dus maar een winter.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt het volgende.
Op 1 april 2010 werd de bij de consument geplaatste warmtemeter vervangen, omdat deze kennelijk niet correct registreerde.
De ondernemer heeft vervolgens met behulp van de graaddagenmethode het warmteverbruik over de periode vanaf 28 december 2008 tot en met 2 april 2010 berekend. Bij de handmatige invoer van de uitkomst van die berekening is door de ondernemer een vergissing gemaakt en werd abusievelijk juist het teveel in rekening gebrachte verbruik van 67,401 GJ bij de consument in rekening gebracht in plaats van het verbruik van 46,000 GJ dat volgens de graaddagenmethode was berekend.
Bij de nota d.d. 23 juni 2010 werd 67 GJ over 460 dagen aan de consument in rekening gebracht en werd de naheffing vastgesteld op € 819,82.
De consument bleef zijn twijfels houden over de vraag of de jaarafrekening wel in voldoende mate door de ondernemer werd gecorrigeerd en benaderde de ondernemer bij brief d.d. 5 november 2013 daarover opnieuw, waarna vorenbedoelde door de ondernemer gemaakte vergissing aan het licht kwam.
De ondernemer heeft het warmteverbruik van de consument toen alsnog vastgesteld op het met behulp van de graaddagenmethode berekende warmteverbruik van 46,000 GJ. Dit resulteerde in een gecorrigeerde jaarafrekening d.d. 16 november 2013 ad € 255,05, zodat een bedrag ad € 546,77 alsnog aan de consument werd terugbetaald.
De consument hield nog steeds zijn twijfels over de juiste hoogte van de naheffing en heeft zich om die reden tot de commissie gewend. De consument heeft daarbij een eigen berekening gemaakt. De consument heeft – kort gezegd – zijn warmteverbruik over de periode 2008 (vanaf 29 december 2007 tot en met 28 december2008) herleid naar een dagverbruik en die uitkomst vermenigvuldigd met 460, te weten het aantal dagen betrekking hebbend op de periode waarover het warmteverbruik ten gevolge van de defecte warmtemeter niet correct werd geregistreerd.
De commissie acht deze wijze van berekening niet goed bruikbaar, omdat onvoldoende rekening wordt gehouden met variabelen als wisseling van seizoenen en meer of minder strenge winters. In het onderhavige geval speelt dit in het bijzonder omdat er in die periode twee winters voorkomen, waaronder een koude.
De door de ondernemer toegepaste graaddagenmethode houdt via een bepaalde berekening juist wel rekening met die variabelen. Deze methode is in diverse eerdere uitspraken van de commissie dan ook aanvaard als een bruikbare wijze van herberekening.
Slotsom is dat de commissie het niet aannemelijk acht dat de consument ten onrechte kosten wegens verbruik van warmte door de ondernemer in rekening zijn gebracht.
Dit onderdeel van de klacht acht de commissie derhalve niet gegrond.
De commissie overweegt echter voorts het volgende.
Nu de consument veel moeite heeft moeten doen om een correcte naheffing te bewerkstelligen en de door de ondernemer gemaakte vergissing pas door het volhardend optreden van de consument aan het licht is gekomen, acht de commissie in het onderhavige geval een vergoeding wegens het door de consument ondervonden ongerief, gemaakte kosten en renteverlies over het hem ten onrechte in rekening gebrachte bedrag ad € 546,77 op haar plaats. De commissie stelt het bedrag van die vergoeding, rekening houdend met alle bekende omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vast op in totaal € 100,– en zal bepalen dat de ondernemer dit bedrag binnen na te melden termijn aan de consument zal betalen.
In zoverre acht de commissie de klacht derhalve gegrond.
Nu de klacht deels gegrond wordt geacht, is het redelijk dat de ondernemer de helft van het door de consument betaalde klachtengeld aan de consument vergoed.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie is van oordeel dat de klacht deels ongegrond en deels gegrond is op de wijze als hierboven werd overwogen.
De ondernemer dient binnen twee weken na de verzenddatum van dit bindend advies een vergoeding ad € 100,– wegens ongerief, kosten en renteverlies aan de consument te betalen.
Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie de helft van het door de consument betaalde klachtengeld, derhalve een bedrag ad € 12,71 aan de consument te vergoeden.
Het meer of anders verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie op 21 februari 2014.