Commissie: Water
Categorie: (non)conformiteit / Kosten
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
182455/186271
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De consument is het niet eens met het in rekening gebrachte verbruik. Hij betoogt dat de meter defect moet zijn. Het gaat om een oude watermeter die de ondernemer zelf al had willen vervangen. De ondernemer geeft aan dat hij de consument jaarlijks om een meterstand vraagt voor het opmaken van de periodeafrekening. Door de consument wordt hieraan meestal geen gehoor gegeven waardoor de ondernemer telkens gedwongen wordt de stand te schatten. De commissie is van oordeel, nu de ondernemer de methode Vink niet heeft toegepast, dat de klacht toegewezen wordt in die zin dat de ondernemer een nieuwe slotfactuur zal moeten opstellen waarin met het voorgaande rekening wordt gehouden.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Het geschil betreft het hoge berekende verbruik over de periode 1 april 2021 tot 4 april 2022.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt
het standpunt op het volgende neer.
De consument schat zijn jaarverbruik op ongeveer 50 m³. Met een factuur over de periode 1 april 2021 tot 4
april 2022 zijn hem echter 749 m³ in rekening gebracht, zodat hij, na aftrek van de betaalde voorschotten
en bijtelling van het nieuwe termijnbedrag, € 576,30 diende te betalen. De consument is het niet eens met
het in rekening gebrachte verbruik. Hij betoogt dat de meter defect moet zijn. Het gaat om een oude
watermeter die de ondernemer zelf al had willen vervangen. Bovendien is de klep van de meter eraf, zit er
condens in de meter en is de meter roestig. De ondernemer beroept zich ten onrechte op schattingen sinds
2017, hoewel de consument jaarlijks de meterstanden heeft doorgegeven. De ondernemer heeft dan ook
ten onrechte gedreigd met afsluiting.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern
komt het standpunt op het volgende neer.
Jaarlijks wordt de consument om een meterstand gevraagd voor het opmaken van de periodeafrekening,
helaas wordt door de consument hieraan meestal geen gehoor gegeven waardoor de ondernemer telkens
gedwongen wordt de stand te schatten. Op een meegezonden overzicht staan de meterstanden vermeld.
Op 8 april 2022 geeft de consument een stand door voor de jaarlijkse afrekening, deze is dan 2691 m³.
Omdat deze stand afwijkt van de verwachte stand, wordt de consument verzocht deze stand te controleren.
Op 13 april 2022 reageert de consument waarbij de hoge meterstand wordt bevestigd middels een foto. Op
23 april 2022 wordt dan de periodeafrekening met het hoge verbruik aan de consument gezonden. De
consument reageert nog dezelfde dag waarin hij kort aangeeft dat het verbruik niet kan kloppen en dat hij
een correctie wenst. Op 28 april 2022 wordt hierop door de ondernemer geantwoord dat er mogelijk sprake
is van een lekkage in de binneninstallatie. Op 11 mei 2022 stuurt de consument een brief aan de
ondernemer waarop door de ondernemer op 12 mei 2022 wordt gereageerd; hierin is ook vermeld dat de
consument de watermeter kan laten ijken op basis van kosten ongelijk. Op 29 juni 2022 neemt de
consument telefonisch contact op met de ondernemer. Hij maakt bezwaar tegen de ijkingskosten.
Aangezien de consument aangeeft geen lekkage gehad te hebben, is ijking echter de enige andere optie
om het hoge verbruik te verklaren. De consument geeft aan zich te gaan beraden, hem wordt een maand
uitstel op de periodeafrekening gegeven. Op 21 juli 2022 stuurt de consument weer een brief aan de
ondernemer. Hier wordt door de ondernemer op 25 juli 2022 op gereageerd. Hierna wendt de consument
zich tot de Geschillencommissie.
Op de overeenkomst tussen de consument en de ondernemer zijn Algemene Voorwaarden Drinkwater van
toepassing. Artikel 10 van deze Voorwaarden stelt dat indien het vaststellen van de omvang van de levering
geschiedt middels een watermeter, de hiermee verkregen gegevens bindend zijn. Uitzonderingen zijn
indien de watermeter niet juist zou hebben gefunctioneerd of indien bij het opnemen of verwerken van de
meterstand een fout is gemaakt. Beide zijn echter hier niet het geval. Hoewel al wat ouder, heeft de
ondernemer geen reden om aan het juist functioneren van de watermeter te twijfelen. Zijn ervaring is dat bij
het verouderen van een watermeter deze eerder minder dan meer gaat aangeven. Daarnaast is het feit dat
deze watermeter niet eerder is vervangen gelegen in het feit dat de consument nimmer de gelegenheid
heeft geboden om de werkzaamheden uit te voeren. Het niet eerder vervangen van de watermeter kan de
ondernemer dan ook niet verweten worden. De ondernemer heeft de consument gewezen op de
mogelijkheid de watermeter te laten ijken op basis van kosten ongelijk. De consument heeft hier echter
geen gebruik van willen maken. Eenzelfde gebrek aan medewerking kan worden gezegd over het
doorgeven van een meterstand voor de jaarlijkse afrekening. Al medio 2007 is er een notitie gemaakt dat
de klant lange tijd geen meterstand had doorgegeven en dat pas na het verzenden van een hoge
voorschotfactuur een stand wordt doorgegeven.
De Geschillencommissie heeft onlangs in dossier 147253/152322 geoordeeld dat: “Bij uitblijven van enige reactie van de consument restte de ondernemer niets anders dan de meterstanden te schatten. Dat de consument jarenlang heeft verzuimd een toch
tamelijk simpele handeling als het doorgeven van meterstanden uit te voeren moet geheel voor zijn
rekening en risico blijven.” Hoewel de consument geen meterstanden heeft doorgegeven voor de
tussenliggende periodeafrekeningen, is de laatste jaarstand wel door hem opgenomen en middels een foto
bevestigd. Het verbruik staat hiermee ook vast. Er moet een andere omstandigheid zijn geweest die het
hoge verbruik heeft veroorzaakt. Het is echter niet aan de ondernemer om hiervoor een verklaring te geven.
Duidelijk is wel dat de vastgestelde hoeveelheid water door de watermeter is gestroomd en daarmee aan
de consument is geleverd. Het verbruikte drinkwater dient in principe dan ook volledig te worden vergoed.
Daarnaast is het geregistreerde verbruik mogelijk afwijkend geweest, echter geenszins onmogelijk. De
betreffende drinkwateraansluiting heeft een nominale capaciteit van 2,5 m³/uur, het totale verbruik op de
betwiste periodeafrekening van 749 m³ kan derhalve in 13 dagen geleverd worden. Gelet op al het
hierboven genoemde verzoekt de ondernemer de klacht van de consument ongegrond te verklaren.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Vast is komen te staan dat de laatste opgave van de meterstand, voorafgaande aan die van 4 april 2022,
dateert van 3 april 2017. Hoewel de consument stelt jaarlijks opgave van de meterstanden gedaan te
hebben, is dat niet gebleken.
De stand per 4 april 2022 (de einddatum van de periode waarop de betwiste factuur ziet) staat vast door
een foto. Dat betekent dat met de betwiste factuur de kosten van het verbruik over de jaren sinds de laatste
opgave van de meterstand in 2017 boven de kosten van het geschatte en afgerekende verbruik over die
jaren alsnog in rekening gebracht worden.
De commissie overweegt dat, zo de meterstanden vaststaan maar het geregistreerde verbruik door de
consument betwist wordt, de (on)juistheid van het berekende verbruik dan alleen vastgesteld kan worden
door de meter (op kosten van ongelijk) door de consument (die immers de werking van de meter betwist) te
laten ijken. De consument weigert dat echter, zoals hij ter zitting uitdrukkelijk herhaald heeft. Het enkele feit
dat de consument stelt dat de meter niet goed functioneert, blijkend uit de staat van de meter, en het hoge
berekende verbruik, leidt niet tot een ander oordeel.
Nu de consument ijking weigert kan het oordeel niet anders zijn dan dat uitgegaan moet worden van het
geregistreerde verbruik.
De ondernemer meent echter met de betwiste factuur het verbruik sinds 3 april 2017, voor zover niet
afgerekend, alsnog af te rekenen. De consument doet echter een beroep op verjaring, stellende dat de
verjaringstermijn één jaar bedraagt. Anders dan de door de ondernemer genoemde uitspraak van deze
commissie, waarin na te noemen methode niet toegepast werd, moet het volgende nader overwogen
worden.
Formeel is voor de verjaring artikel 3:307 Burgerlijk Wetboek (BW) een termijn van vijf jaar van
toepassing. Die termijn wordt niet verkort tot twee jaar door artikel 7:28 BW op grond van artikel 7:5 lid 3
BW (bepalingen van consumentenkoop zijn niet van toepassing op overeenkomsten voor leidingwater),
zoals wel het geval is voor energie. In het kader van de zorgplicht van bedrijven als die van de ondernemer
is in een situatie waarin van vele jaren geen meterstanden bekend zijn de zogenaamde methode-Vink
ontwikkeld. In de overheidsrechtspraak wordt deze methode ook gevolgd, onder meer door het Hof Den
Haag op 23 oktober 2018 (zie ECLI:NL:GHDHA:2018:3140). Nu de commissie overheidsrechtspraak pleegt
te volgen zal zij conform hetgeen in dat arrest is vastgelegd oordelen.
Genoemd Hof overweegt als volgt:
Deze methode-Vink is een in de bindendadviespraktijk van de Geschillencommissie(s) energie en water en
ook in de rechtspraak (in feitelijke instanties) ontwikkelde norm die beoogt invulling te geven aan de
zorgplicht van nutsbedrijven als Eneco Warmte, om het risico van grote naheffingen voor werkelijk verbruik,
zoals die waarvan in dit geding sprake is, te beperken. Deze norm houdt in dat een leverancier ten minste
eenmaal in de drie jaar de meterstanden zelf dient op te meten en het daaruit blijkende werkelijk verbruik
binnen redelijke termijn in rekening moet brengen, of zich daartoe althans maximaal moet inspannen.
Werkelijk verbruik voor zover hoger dan de reeds in rekening gebrachte voorschotten of geschatte
jaarnota’s, mag de leverancier niet alsnog in rekening brengen over de periode tot aan drie jaar
voorafgaande aan de laatste meting.
Genoemd Hof legt de methode-Vink uit en past die methode toe, aldus dat de ondernemer over maximaal
drie jaar het verbruik boven hetgeen al in rekening is gebracht kan vorderen. Dat kan anders zijn als de
ondernemer voldoende actie heeft ondernomen om eenmaal in de drie jaar de meterstanden te achterhalen
indien de betreffende consument verzuimt meterstanden door te geven. De ondernemer stelt dat hij dat
gedaan heeft door meterstandenkaartjes en bij het uitblijven van een reactie een herinneringsbrief aan de
consument toe te sturen. Hoewel hij met name de herinneringsbrieven niet aannemelijk maakt, is verdere
actie in elk geval uitgebleven. Het had op de weg van de ondernemer gelegen telefonisch contact met de
consument te zoeken of een meteropnemer langs te sturen. Dat heeft hij niet gedaan. De commissie komt
dan ook tot de conclusie dat conform de methode-Vink het terugvorderingsrecht van de ondernemer
beperkt is tot drie jaar. Die drie jaar betreffen in dit geval de periode die eindigt op 4 april 2022, zijnde de
dag van de opgave van de meterstand voor de betwiste factuur. Dat betekent dat alleen het verbruik over
de periode 4 april 2019 tot 4 april 2022 in rekening gebracht kan worden onder aftrek van hetgeen over die
periode al betaald is. Omdat geen meterstand per 4 april 2019 bekend is, zal dat verbruik geschat moeten
worden en wel aan de hand van een evenredig verdeling van het totale verbruik sinds de meterstand van 3
april 2017.
Nu de ondernemer deze wijze van berekening niet heeft toegepast, zal de klacht toegewezen worden in die
zin dat de ondernemer een nieuwe slotfactuur zal moeten opstellen waarin met het voorgaande rekening
wordt gehouden. Voor de duidelijkheid zal ook bepaald worden dat de meter, conform de intentie van de
ondernemer, vervangen moet worden. De consument dient daartoe op korte termijn de gelegenheid te
geven.
De consument heeft nog vergoeding van reiskosten gevraagd. Deze worden afgewezen op grond van
artikel 22 van het reglement. Van een bijzonder geval als bedoeld in dat artikel is geen sprake.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is. In die situatie
dient de ondernemer de consument het klachtengeld te vergoeden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De ondernemer dient een nieuwe factuur over de periode 1 april 2021 tot 4 april 2022 op te stellen conform
hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de methode Vink. Voorts bepaalt de commissie dat de watermeter
bij de consument vervangen dient te worden, waartoe de consument op korte termijn de gelegenheid dient
te geven.
Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 27,50
aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten
verschuldigd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Water, bestaande uit de heer mr. R.J. Paris, voorzitter, de heer
mr. E.F. Verduin en de heer H.W. Zuur, leden, op 17 november 2022.
R.J. Paris