Consument kan aanspraak maken op specifieke plaats wanneer deze expliciet in de overeenkomst is opgenomen.

  • Home >>
  • Waterrecreatie >>
De Geschillencommissie




Commissie: Waterrecreatie    Categorie: HISWA-voorwaarden Huur en Verhuur Lig- en/of Bergplaatsen    Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 103299

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil heeft betrekking op een ligplaatsovereenkomst voor het seizoen 2015/2016.

Standpunt van de consument

Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.

Het geschil gaat om de huurperiode april 2015 tot en met maart 2016.
Het geschil is ontstaan vanwege het zonder voorafgaande kennisgeving op 26 september 2015 door de ondernemer opzeggen van de ligplaatsovereenkomst per 28 september 2015 van de ligplaatsovereenkomst B1Kop voor het seizoen 2015/2016.

Zoals uit de toegezonden nota voor 2015/2016 van 18 februari 2015 (factuurnummer 3443, klantnummer 477) blijkt, werd deze ligplaats zonder enig voorbehoud van de zijde van de ondernemer aangeboden. De nota is geheel door de consument voldaan. Eind september 2015 heeft de ondernemer per direct en eenzijdig de huur van de ligplaats opgezegd, zonder dat hij voor de resterende huurperiode een naar de mening van de consument gelijkwaardige ligplaats heeft aangeboden. De ligplaats, die de consument uiteindelijk heeft ingenomen was kwalitatief inferieur aan de oorspronkelijk gehuurde ligplaats. Hierdoor heeft de hij in het nog resterende deel van het vaarseizoen nauwelijks nog van zijn boot gebruik kunnen maken.

Met uitzonderingen van twee seizoenen is de consument sinds 2001 ligplaatshouder bij de ondernemer geweest. Van september 2001 tot maart 2002 heeft het schip van consument op de D2Kop gelegen, van april 2002 tot maart 2012 op de A2Kop en vanaf april 2013 op de B1Kop. De consument heeft met zijn schip altijd op de voor de verhuur minder gunstige kopsteigers gelegen, maar dat was een bewuste keuze, zelfs een vereiste. De kopsteigers zijn voorzien van een langssteiger over de volle lengte van het schip en dat maakt het aan en van boord gaan met honden een stuk eenvoudiger. Bovendien laat sinds enige jaren de persoonlijke mobiliteit van de consument te wensen over. Het is voor de consument bijzonder lastig op het schip te komen bij een ligplaats die zich niet aan de Kop bevindt. Het is dan voor de consument nagenoeg onmogelijk om via een hoge opstap vanaf een instabiele vingerpier aan boord te komen. Het achterlangs betreden van het schip van consument is ook erg lastig, omdat dat het om een zeilboot van het type ketch gaat, waarbij het achterdek minder toegankelijk is.

Toen de havenmeester namens de ondernemer de consument op 26 september 2015 meedeelde dat per direct geen gebruik meer kon worden gemaakt van de gehuurde ligplaats, was er geen goede alternatieve ligplaats beschikbaar. Vanaf zondag 28 september 2015  mocht de consument met zijn schip afmeren of op de passantensteiger of in een normale box op de B steiger. De passantensteiger was geen acceptabel alternatief, want vanwege het komen en gaan van passanten, was er onzekerheid of na een vaartocht een plaats beschikbaar zou zijn. De consument heeft bij gebrek aan enig gelijkwaardig alternatief zijn schip afgemeerd in box B6. Vanaf dat moment heeft de consument nauwelijks van zijn schip kunnen genieten.

Net na Kerst 2015, terwijl de consument even aan boord van zijn schip was om te kijken of alles nog in orde was, kwam de havenmeester langs met de mededeling dat het voor 2016 wel goed zou komen wat betreft ligplaats. Tot dat moment was de consument namens de ondernemer geen enkele handreiking gedaan. Omdat de consument geen enkel vertrouwen meer had in de ondernemer, heeft hij uitgekeken naar een andere haven waar wel een box beschikbaar was die aan de eisen van de consument voldeed. Deze haven is gevonden en de consument is per 4 januari 2016 met zijn schip daarheen vertrokken.

De consument verlangt van de ondernemer restitutie van het liggeld van 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016, nu hij per 1 januari 2016 in een andere haven een passende ligplaats heeft gevonden.
Bovendien acht de consument restitutie van 40% van het betaalde liggeld op zijn plaats, omdat de box die de consument vanaf 28 september 2015 tot 3 januari 2016 heeft gebruikt, niet geschikt was voor hem.
Vervolgens verlangt de consument voor immateriële schade vanwege het nauwelijks kunnen gebruiken van de boot een vergoeding van € 250,–.
Tenslotte verzoekt de consument de commissie om de kosten voor de geschilprocedure ten laste van de ondernemer te brengen en verlangt hij publicatie van de uitspraak.

Standpunt van de ondernemer

Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

De consument is al langere tijd bij de ondernemer bekend. Op 28 mei 2014 kwam de consument bij de ondernemer met het verzoek of de haven een ligplaats ter beschikking zou kunnen stellen. De ondernemer heeft daarop aangegeven dat er wel een ligplaats was, maar ook dat er een optie op die ligplaats bestond. Er lag een zeilboot op kopsteiger B waarvan de eigenaar bezig was om die te verkopen en een (grote) motorboot terug te kopen. De consument heeft het aanbod aanvaard onder de voorwaarden dat wanneer te zijner tijd genoemde booteigenaar zijn plaats zou willen innemen de ondernemer voor een andere plaats in de haven zou zorgdragen. Op basis van die overeenkomst heeft de ondernemer de consument op 18 februari 2015 een factuur gestuurd voor jaarstalling van 01/04/2015 – 01/04/2016. De consument heeft ongestoord van de ligplaats gebruik kunnen maken tot eind september 2015, daarna heeft hij een andere ligplaats in de haven gekregen. Van die ligplaats heeft de consument gebruik gemaakt tot 4 januari 2016. Gedurende die tijd heeft de consument geen enkele klacht geuit. In het verleden, tijdens eerdere huurperioden, was het ook op verzoek van de consument dat zijn boot dieper in de haven kwam te liggen gedurende het najaar/winterseizoen, zodat de boot dan een meer beschutte ligplaats verkreeg. Het schip van de consument is een Contest 38 met twee masten en zware tuigage, wat een enorme windvanger is en beschut liggen binnenin de haven is dan veiliger.
Gedurende de eerder genoemde huurperiode heeft de berging van het schip steeds op de deze wijze plaatsgevonden, tenminste wanneer het tijdens de winter in het water bleef.

De rekening die de ondernemer gestuurd heeft op 18 februari 2015 is op 8 juni 2015 (vervaldatum 1 april 2015) voldaan zonder enige opmerking. Medio december 2015 deelde de consument plotseling mondeling mee dat hij op 4 januari 2016 de haven zou verlaten. De ondernemer was erg verbaasd hierover omdat hij eerder die dag consument heeft meegedeeld dat door vernieuwing van een steiger per 01/04/2016 een ligplaats op de kop van de nieuwe steiger beschikbaar zou zijn.

De consument vordert, vanwege zijn vertrek uit de haven, restitutie van het liggeld over de periode 01/01/2016 – 01/04/2016. De ondernemer wijst dit af nu er sprake is van een overeenkomst met een looptijd tot 01/04/2016.
Ook voor restitutie van 40% van het liggeld van 28/09/2015 – 31/12/2015 ziet de ondernemer geen aanleiding, nu van te voren een voorbehoud is gemaakt met betrekking tot de plaats en er een alternatief is geboden. De consument heeft nimmer erover geklaagd bij de ondernemer dat de alternatieve plaats niet aan de overeenkomst zou voldoen.
Tenslotte is het voor wat betreft de kosten van de procedure aan de commissie om hierover een oordeel te geven. Het is ook aan de commissie om te beoordelen of een uitspraak voor publicatie in aanmerking komt.

Tenslotte heeft de ondernemer nog twee opmerkingen geplaatst onder het verweerschrift.

Hoewel er voor de periode  01/04/2015 – 01/04/2016 niet expliciet een nieuwe overeenkomst van huur- en verhuur is afgesloten, vertrouwt de ondernemer er op dat op basis van de oude huurverhouding de consument bekend was met de toepasselijke Algemene Voorwaarden. De consument heeft ook geen bezwaar gemaakt tegen de factuur waarop de verwijzing naar de Algemene Voorwaarden duidelijk vermeld staan.

De consument heeft voor de winterstallingsperiode 2015 – 2016 op 2 september 2015 een overeenkomst gesloten met een andere ondernemer, eveneens onder HISWA-voorwaarden, voor de overdekte stalling van de boot. Deze overeenkomst is door de consument niet nagekomen, maar heeft voordat er uitvoering aan kon worden gegeven door de boot op de wal te zetten, gezegd dat hij toch geen gebruik wilde maken van de gehuurde stalling. Stalling van vaartuigen is een overeenkomst van huur- en verhuur die niet op die wijze beëindigd kan worden en de ondernemer is bekend dat die andere ondernemer overweegt alsnog een procedure tot nakoming en betaling te gaan voeren.

De ondernemer ziet de uitkomst van de geschilprocedure met vertrouwen tegemoet.

Ter zitting heeft de ondernemer  – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

De ondernemer geeft aan het heel vervelend te vinden dat blijkbaar de consument reeds in het najaar 2015 al problemen heeft gehad met de aangeboden alternatieve plaats. De ondernemer laat weten hier niets van te hebben gemerkt, maar was ook minder vaak dan gewoonlijk in de have aanwezig vanwege persoonlijke omstandigheden.
De ondernemer had ook niet behoeven te verwachten dat de consument de alternatieve ligplaats als niet gelijkwaardige plaats zou aanmerken, omdat elk najaar de boot naar een plaats meer in de luwte werd gevaren.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft, gelet op hetgeen over en weer door partijen voor zover hier relevant naar voren is gebracht, het volgende overwogen.

Vast staat dat de consument bij de ondernemer een ligplaats heeft gehuurd voor de periode 1 april 2015 tot 1 april 2016 voor zijn jacht Fabian op plaats B1KOP, 48,00m2.
Verder staat vast dat de consument tot eind september 2015 van deze plaats gebruik heeft kunnen maken en vanaf eind september 2015 tot 4 januari 2016 gebruik heeft gemaakt van een alternatieve ligplaats, niet zijnde een ligplaats op de kop van een steiger. Op 4 januari 2016 heeft de consument met zijn boot de haven van de ondernemer verlaten. Daarbij heeft hij uitdrukkelijk aangegeven dat de alternatieve ligplaatsen die de consument door de ondernemer toegewezen heeft gekregen (een plaats aan de passantensteiger of een standaard box) niet aan de overeenkomst voldeden.
Naar het oordeel van de commissie is niet gebleken dat de consument tussen eind september 2015 en eind december 2015 een klacht bij de ondernemer heeft neergelegd in verband met de door de consument als alternatief gekozen standaard box.

Partijen zijn een huurovereenkomst aangegaan voor een bepaalde tijd. Indien een huurder vervolgens gedurende de huurperiode besluit om geen gebruik te maken van het gehuurde, staat hem dat vrij, doch dat geeft op zichzelf geen recht op restitutie van een deel van de huurprijs. Op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden kan wel aanspraak gemaakt worden op vergoeding van eventuele schade indien de huurovereenkomst ontbonden wordt vanwege een wezenlijke wanprestatie of toerekenbare tekortkoming van de verhuurder in de nakoming van de huurovereenkomst.
De commissie stelt vast dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de consument met de ondernemer een overeenkomst heeft gesloten voor een specifieke KOP steigerplaats.
Het is de commissie niet gebleken dat tussen partijen van de overeenkomst afwijkende afspraken zijn gemaakt, zoals de ondernemer stelt. Het is aan de ondernemer om te bewijzen dat is afgesproken met de consument dat de consument naar een andere ligplaats zou gaan op het moment dat er een specifieke huurder aanspraak zou maken op plaats B1KOP.
De consument heeft onmiskenbaar duidelijk zijn redenen voor de KOP plaats aan de commissie toegelicht en nu deze specifieke plaats in de overeenkomst is opgenomen door de ondernemer, kan de consument daar ook aanspraak op maken. Dit was anders geweest wanneer de ondernemer in de overeenkomst had opgenomen dat de ondernemer zich het recht voorbehoudt een andere plaats in de haven toe te wijzen danwel een qua maatvoering vergelijkbare plaats.
 
Op grond van de stukken is naar het oordeel van de commissie echter onvoldoende komen vast te staan dat de consument eind september 2015, toen de consument voor het voldongen feit werd gesteld dat zijn boot de KOP plaats moest verlaten, hierover bij de ondernemer zijn beklag heeft gedaan. Hij is, zo blijkt, op één van de geboden alternatieven gaan liggen en heeft vervolgens (later) elders naar een wel aanvaardbare ligplaats gezocht. Op het moment dat de consument een geschikte plaats elders had gevonden, is hij op 4 januari 2016 uit de haven van de ondernemer vertrokken. Op dat moment was de ondernemer op de hoogte van de klacht van de consument. Tevens is voor de commissie genoegzaam vast komen te staan dat de consument pas per 1 april 2016 aanspraak zou kunnen maken bij de ondernemer op een KOP ligplaats, omdat het een plaats aan een steiger zou betreffen die nog in aanbouw was. Vast staat daarmee dat de consument in ieder geval in de periode januari 2016 tot 1 april 2016 niet zou krijgen hetgeen hij op grond van de overeenkomst zou mogen verwachten. Nu de ondernemer in ieder geval begin januari 2016 in kennis is gesteld van de klacht van de consument en niet eerder dan per 1 april 2016 in de gelegenheid zou zijn geweest de klachten te verhelpen, is de consument naar het oordeel van de commissie gerechtigd om zijn recht te doen gelden op restitutie van een deel van de huurprijs, te weten 25%. De commissie stelt deze vergoeding naar redelijkheid en billijkheid vast op een bedrag van € 550,–.
Voor restitutie van 40% van het liggeld voor de periode  vanaf 28 september 2015 tot 3 januari 2016 danwel voor het toekennen over deze periode van smartengeld, ziet de commissie geen grondslag, nu de consument onvoldoende heeft aangetoond bij de ondernemer geklaagd te hebben in voornoemde periode.

De commissie ziet voorts geen aanleiding om tot publicatie van haar uitspraak over te gaan.

Met betrekking van de door de consument gevorderde procedurekosten overweegt de commissie het volgende. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht van de consument ten dele gegrond is en derhalve ziet zij aanleiding om de behandelingskosten en vergoeding van het klachtengeld te matigen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De ondernemer betaalt binnen 4 weken na ontvangst van dit bindend advies aan de consument een bedrag  € 550,–.
Nu de klacht gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, bepaalt de commissie conform haar reglement, dat de ondernemer aan de consument aan klachtengeld dient te vergoeden een bedrag  van € 63,75.

Het door de consument meer of anders verlangde wordt afgewezen.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil na matiging een bedrag verschuldigd van € 75,-.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Waterrecreatie op 25 augustus 2016.