Commissie: Particuliere Onderwijsinstellingen
Categorie: Beëindiging overeenkomst
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
205793/207680
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Het geschil betrof de beëindiging van de studieovereenkomst tussen de consument en de ondernemer. De consument betoogde dat hij, om persoonlijke redenen, nooit deelnam aan de opleiding of enig onderwijs ontving nadat hij zich had ingeschreven. De consument stelde dat hij, volgens de voorwaarden, de ondernemer slechts veertig procent van de kosten voor het eerste jaar verschuldigd was, omdat hij nog geen onderwijs had ontvangen. Hij wilde de werkelijke kosten gespecificeerd en het resterende bedrag terug. De ondernemer beweerde daarentegen dat de consument de studieovereenkomst op 2 mei 2022 had opgezegd. Ze berekenden de kosten op basis van de tijd tussen de start van de opleiding en de opzegging, in overeenstemming met de geldende voorwaarden en jurisprudentie. De commissie oordeelde dat de klacht van de consument ongegrond was, omdat de ondernemer de kosten had berekend volgens geldende regels en de consument wegens persoonlijke omstandigheden geen gebruik had gemaakt van de aangeboden studiemogelijkheden.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Het geschil betreft de beëindiging van de tussen partijen gesloten studieovereenkomst.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt
het standpunt op het volgende neer.
Na zijn inschrijving voor een opleiding, heeft de consument door omstandigheden nooit meer contact gehad
met de ondernemer, nooit deelgenomen aan onderwijs en nooit iets ingestuurd. Pas bij zijn verzoek om
hem uit te schrijven heeft hij weer contact gezocht met de ondernemer. Het duurde acht maanden voordat
de uitschrijving een feit was.
Uiteindelijk heeft hij € 5.937,49 betaald, zonder ooit onderwijs te hebben ontvangen. Aanvankelijk heeft hij
zelfs € 8.445,90 betaald, maar nadat de consument de ondernemer heeft medegedeeld een klacht in te
dienen bij de commissie volgde een teruggaaf van € 2.508,41. Dit bedrag werd niet gespecificeerd terwijl
de consument daar nadrukkelijk om had gevraagd. De teruggaaf is veel te laag.
Volgens de voorwaarden van de ondernemer zou slechts veertig procent van de kosten voor het eerste jaar
verschuldigd zijn nu de consument nog geen enkele vorm van onderwijs had ontvangen.
Het lesgeld is vooruitbetaald en nu de consument geen gebruik wens te maken van de opleiding, kan de
consument dit geld volgens hem terugkrijgen gelet op een uitspraak van de Hoge Raad waaruit naar voren
komst dat een redelijke vergoeding niet afhankelijk is van het verstrijken van tijd waarvoor de opdracht is
verleend. Volgens deze uitspraak dient de consument slechts de werkelijke kosten te betalen. Deze kosten
moeten door de ondernemer aangegeven worden. De ondernemer moet volgens de consument dan ook
voorrekenen wat de werkelijke gemaakte kosten zijn geweest en hem het resterende bedrag terugbetalen.
Op 30 april 2023 heeft de consument nog schriftelijk gereageerd op het verweer van de ondernemer. De
inhoud van deze reactie dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern
komt het standpunt op het volgende neer.
De consument heeft de op 31 juli 2020 gesloten studieovereenkomst, waaronder maandelijkse betalingen
van het studiegeld, opgezegd op 2 mei 2022. De ondernemer heeft deze beëindiging geaccepteerd en
bevestigd bij mail van 10 februari 2023.
De ondernemer heeft gehandeld overeenkomstig de van toepassing zijnde voorwaarden en
overeenkomstig het door de consument aangehaald arrest van de Hoge Raad. Er moet worden betaald
voor de tijd die verstreken is tussen het moment dat de opleiding aanving en het moment waarop is
opgezegd. Of de consument niet of nauwelijks gebruik heeft gemaakt van de dienstverlening doet daar niet
aan af.
In deze betreft het dan een periode van 21 maanden waarbij € 281,38 per maand moest worden betaald
hetgeen neerkomt op een bedrag van totaal € 5.983,98, inclusief het inschrijfgeld van € 75,–. Door de
consument is uiteindelijk minder betaald, te weten € 5.937,49. Meer is er niet in rekening gebracht. De
ondernemer heeft het percentage van de opstartkosten kwijtgescholden en geen opzegtermijn gehanteerd.
De door de ondernemer gemaakte onkosten voor het overige deel van de opleiding heeft de ondernemer
voor zijn rekening genomen. De afrekening in deze is dan ook conform de geldende rechtspraak.
Op 12 juni 2023 heeft de ondernemer nog schriftelijk gereageerd op de reactie van de consument op het
verweer van de ondernemer. De inhoud van deze reactie dient als hier herhaald en ingelast te worden
beschouwd. Verzocht wordt de klacht ongegrond te verklaren.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De consument heeft de op 31 juli 2020 gesloten studieovereenkomst, waaronder maandelijkse betalingen
van het studiegeld, opgezegd per 2 mei 2022. De ondernemer heeft deze beëindiging geaccepteerd en
bevestigd bij mail van 10 februari 2023. Hetgeen de consument in tweede termijn over die opzegging heeft
gesteld kan daar onvoldoende aan afdoen.
Volgens vaste rechtspraak heeft de ondernemer in ieder geval recht op vergoeding van de werkzaamheden
die zij vóór de opzegging van de consument heeft verricht. Bij de bepaling van die vergoeding heeft de
ondernemer terecht, naast het inschrijfgeld, als uitgangspunt genomen de tijd die is verstreken tussen het
moment waarop de cursus aanving en het moment waarop is opgezegd en de verschuldigde maandelijkse
termijnen over die periode in rekening gebracht. Verdere kosten heeft de ondernemer niet in rekening
gebracht.
Nu de consument zoals hij zelf aangeeft door omstandigheden van zijn kant geen gebruik heeft gemaakt
van de door hem geboden studiemogelijkheden komt dit in beginsel voor zijn rekening en risico.
Bij de beoordeling daarvan kan mede van belang zijn dat ook de ondernemer een inspanningsverbintenis
heeft die naast het faciliteren van de onderwijsmogelijkheden ook studiebegeleiding betreft en het volgen
van de student in de studievoortgang alsmede participatiebegeleiding. Echter, daarbij wordt ook van de
consument initiatief verlangt om indien nodig zulks in gang te brengen.
Het enkele stilzitten en niet participeren aan het geboden onderwijs is daartoe onvoldoende redengevend
om de ondernemer wat dit betreft een verwijt te maken. Dat de ondernemer wat dit betreft tekort zou zijn
geschoten dan wel daarover een verwijt kan worden gemaakt is ook overigens niet gebleken. Naar het
oordeel van de commissie heeft de ondernemer dan ook op goede gronden met uitleg naar de consument
toe het haar toekomende loon berekend en in rekening gebracht.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Hetgeen partijen voorts nog hebben aangevoerd behoeft geen bespreking nu dit niet tot een ander oordeel
kan leiden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond en wijst het door de consument verlangde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Particuliere Onderwijsinstellingen, bestaande uit de heer mr. N.
Schaar, voorzitter, de heer mr. J.A. Frederik, mevrouw mr. A. Zwart-Hink, leden, op 18 juli 2023.