Commissie: Waterrecreatie
Categorie: Ontvankelijkheid
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
115900
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit de op 4 april 2014 gesloten overeenkomst huur van een lig- en/of bergplaats. De vraag is of de klacht door de consument tijdig aan de commissie is voorgelegd.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
Volgens de ondernemer is de klachttermijn overschreden. De consument is het daarmee niet eens, omdat op aanraden van zijn rechtsbijstandsverzekeraar de zaak eerst door hem bij de verzekeringsmaatschappij is aangekaart. Dit heeft veel tijd gekost en niet het gewenste resultaat opgeleverd. Vervolgens heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van de consument de ondernemer aansprakelijk gesteld, waarna ook de nodige tijd verstreek alvorens een standpunt door de ondernemer is ingenomen. Op 13 februari 2018 is de klacht bij de commissie ingediend.
Gezien voormelde omstandigheden vindt de consument dat hem redelijkerwijs geen verwijt treft voor het feit dat hij de klachten niet eerder schriftelijk bij de commissie heeft gemeld. De consument verzoekt de commissie het geschil toch in behandeling te nemen.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
De ondernemer stelt dat de klacht is ontstaan op 7 juli 2016 en de consument de klacht pas schriftelijk heeft ingediend bij de commissie op 13 februari 2018, aldus ruim 19 maanden nadat de klacht volgens beide partijen is ontstaan.
De consument heeft niet binnen drie maanden na het ontstaan van de klacht bij de commissie geklaagd en heeft daarmee zijn rechten verspeeld.
De algemene voorwaarden Lig- en bergplaatsen 2011 bepalen in artikel 15 lid 5 immers dat de consument zich uiterlijk binnen 3 maanden nadat de klacht bij de ondernemer is ingediend tot de commissie kan wenden, dus uiterlijk op 7 oktober 2017. De consument heeft de klachttermijn derhalve ruimschoots overschreden.
Op grond van het bovenstaande verzoekt de ondernemer de commissie het onderhavige geschil niet in behandeling nemen c.q. klager in zijn klacht niet-ontvankelijk te verklaren.
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt het volgende.
De commissie zal allereerst beoordelen of de consument ontvankelijk is in zijn klacht.
Het kader waarbinnen deze boordeling plaats moet vinden, wordt primair gevormd door de wet en de HISWA algemene voorwaarden huur en verhuur Lig- en Bergplaatsen 2011, welke voorwaarden van toepassing zijn verklaard op de overeenkomst tussen partijen die dateert van 4 april 2014. Subsidiair dient de beoordeling plaats te vinden op basis van artikel 6 lid 1 sub b van het reglement van de commissie. Anders gezegd, allereerst moet worden vastgesteld of er sprake is van termijnoverschrijding en bij een bevestigende beantwoording kan de klacht alsnog in behandeling worden genomen indien de consument naar het oordeel van de commissie ter zake van de termijnoverschrijding redelijkerwijs geen verwijt treft.
Op grond van de Implementatiewet buitengerechtelijke geschilbeslechting consumenten van toepassing op alle consumentenzaken vanaf 9 juli 2015 kan een instantie tot buitengerechtelijke geschillenbeslechting, zoals de commissie, in haar procesreglement bepalen een geschil niet te behandelen wanneer de consument zijn klacht niet binnen een vooraf vaststaande termijn aan de instantie tot buitengerechtelijke geschillenbeslechting heeft voorgelegd; deze termijn wordt niet bepaald op minder dan een jaar vanaf de datum waarop de consument een klacht bij de ondernemer indiende.
In navolging van het voorgaande luidt het reglement van de commissie aangaande de klachttermijn als volgt. Artikel 6 lid 1 sub 2 en lid 3 van dit artikel bepaalt dat de commissie op verzoek van de ondernemer – gedaan bij eerste gelegenheid (lees: bij de mogelijkheid tot voeren van schriftelijk verweer) – de consument in zijn klacht niet ontvankelijk verklaart wanneer hij zijn geschil niet binnen 12 maanden na de datum waarop hij de klacht bij de ondernemer indiende deze bij de commissie aanhangig heeft gemaakt. Voor zover de algemene voorwaarden die de ondernemer hanteert in ongunstige zin hiervan afwijken, zal de commissie deze voorwaarden buiten beschouwing laten.
Nu de voorwaarde met betrekking tot klachttermijn waarop de ondernemer zich in zijn verweerschrift beroept, artikel 15 lid 5 van de HISWA algemene voorwaarden huur en verhuur Lig- en Bergplaatsen 2011, slechts een klachttermijn van uiterlijk 3 maanden kent en daarmee in ongunstige zin afwijkt van de wettelijke termijn van tenminste 12 maanden, zal de commissie artikel 15 lid 5 van de algemene voorwaarden buiten beschouwing laten en de langere wettelijke termijn hanteren.
Op basis van de stukken en het door partijen gestelde stelt de commissie vast dat de klacht, te weten het geschil over de gezonken boot is ontstaan op 7 juli 2016 en daarover is toen ook contact geweest tussen de consument en de ondernemer. Dit betekent dat met inachtneming van de hiervoor genoemde klachttermijn van 12 maanden de consument dus voor 7 juli 2017 de klacht aan de commissie moet hebben voorgelegd. De klacht is echter pas op 13 februari 2018 aan de commissie voorgelegd, oftewel ruim 7 maanden na afloop van de vastgestelde klachttermijn van 12 maanden.
Nu er sprake is van een termijnoverschrijding dient de commissie vervolgens te beoordelen of de klacht alsnog in behandeling genomen kan worden omdat de consument terzake van de termijnoverschrijding redelijkerwijs geen verwijt treft. De commissie ziet daarvoor geen aanleiding, omdat de consument daarvoor geen gronden heeft aangevoerd, juridisch werd bijgestaan en ook uit de overgelegde stukken geen argumenten ontleend kunnen worden voor een rechtvaardiging van de termijnoverschrijding.
Op grond van het voorgaande komt de commissie derhalve tot het oordeel dat de consument niet-ontvankelijk is in zijn klacht.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De consument wordt in zijn klacht niet-ontvankelijk verklaard.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Waterrecreatie, bestaande uit
mr. J.N. de Blécourt, voorzitter, P.L.J van Kuppenveld en J. Zetzema, leden,
op 12 juni 2018, in aanwezigheid van mr. J.M. Bouter-Bijsterveld, secretaris.