Consument slaagt niet in leveren van bewijs van afwijzing vergoeding door luchtvaartmaatschappij

  • Home >>
  • Reizen >>
De Geschillencommissie




Commissie: Reizen    Categorie: Bewijs / Schade    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies na tussenadvies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 197500/207002

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De terugvlucht werd geannuleerd. De vraag die partijen verdeeld houdt is of ondernemer dan wel de luchtvaartmaatschappij de gemaakte extra kosten door de annulering van de vlucht moet vergoeden aan de consument. De commissie heeft bij tussenbeslissing besloten dat de consument de ondernemer kan aanspreken indien de consument ten aanzien van compensatie een schriftelijke afwijzing door de luchtvaartmaatschappij wegens staking of een andere buitengewone omstandigheid in de zin van EU-Verordening 261/2004 kan overleggen. De commissie is van oordeel dat de consument niet is geslaagd het door de commissie gevraagde bewijs te overleggen.

De uitspraak

Behandeling van het geschil
De Geschillencommissie Reizen (verder te noemen: de commissie) heeft bij tussenadvies d.d. 17 juli 2023 de eindbeslissing aangehouden.

De inhoud van dit tussenadvies moet als hier ingevoegd worden beschouwd.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.

Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 30 augustus 2022 met de ondernemer tot stand gekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het leveren van een vliegreis voor twee personen naar Can Picafort op Mallorca (Spanje) met verblijf in een hotel op basis van half pension, voor de periode van 7 september 2022 tot en met 16 september 2022 voor de som van € 1.737,36.

De vraag die partijen verdeeld houdt is of, toen de oorspronkelijke terugvlucht werd geannuleerd, de ondernemer dan wel de luchtvaartmaatschappij de door de consument gemaakte extra kosten voor vervoer naar de luchthaven in Spanje en naar het thuisadres in Nederland dient te vergoeden.

In de beslissing van 17 juli 2023 heeft de commissie geoordeeld dat als de consument een vergoeding van de gemaakte onkosten van € 244,– wil ontvangen van de ondernemer, er moet blijken van een schriftelijke afwijzing door de luchtvaartmaatschappij wegens staking of een andere buitengewone omstandigheid in de zin van EU-Verordening 261/2004.

Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Ik heb aantal maanden geleden ook [adviesbureau] ingeschakeld of zij mij konden helpen met de ondernemer of de luchtvaartmaatschappij. Zij doen alles voor je buiten Nederland. Dus zij hebben mijn klacht en claim ingediend bij de luchtvaartmaatschappij. Het heeft ook enige tijd geduurd voordat ik een reactie had. [Adviesbureau] stuurde mij een mail wat zij van de luchtvaartmaatschappij te horen hadden gekregen.

“Graag geven wij u een update over uw zaak tegen de luchtvaartmaatschappij. Wij hebben van onze collega’s in Ierland het volgende bericht ontvangen.

De ondernemer geeft aan dat er sprake was van een Franse ATC-staking, wat heeft geleid tot het annuleren van de vlucht. Dit betreft een overmachtsituatie, waardoor de luchtvaartmaatschappij niet verplicht is over te gaan tot het uitbetalen van de financiële compensatie. Zij wijzen dit daarom af.”

Daarmee is duidelijk dat er op dat moment een Franse staking was en dan heb je geen recht op die claim, wat de ondernemer dus elke keer benoemt.

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De ondernemer heeft een beroep gedaan op EU-Verordening 261/2004 en met name het gestelde onder 12, 14 en 15 van de Considerans, artikel 5 lid 1 sub en lid 3, artikel 7 lid 1 sub a, artikel 8 lid 3 en artikel 9 lid 1 sub b en c. Ook is een beroep gedaan op Mededeling 2016/C214/04 van de Europese Commissie en artikel 19 van het Verdrag van Montreal. Voorts is een beroep gedaan op rechtspraak van het Europees Hof van Justitie in Luxemburg, met name Hof van Justitie 22 december 2008, C-549/07 (Wallentin-Hermann/Alitalia) en Hof van Justitie 11 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:460 en op uitspraken van Nederlandse kantonrechters, zoals rechtbank Oost-Brabant 4 maart 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:1248; rechtbank Noord-Holland 7 november 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:9765; rechtbank Noord-Holland 20 januari 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:735 en rechtbank Noord-Holland 28 oktober 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8865.

Hoewel de consument ter zitting heeft gesteld [adviesbureau] ingeschakeld te hebben is het tot op heden onduidelijk of en op welke gronden de benodigde claims door [adviesbureau] zijn ingediend bij de luchtvaartmaatschappij. De door [adviesbureau] gegeven ‘update’ suggereert dat het claimproces bij de luchtvaartmaatschappij nog niet is afgerond en het antwoord enkel ziet op de claim uit hoofde van artikel 7 Vo 261/2004.

Bovendien ligt het voor de hand dat [adviesbureau] dan ook direct bezwaar heeft gemaakt tegen deze afwijzing van de luchtvaartmaatschappij, nu deze op geen enkele wijze voldoende onderbouwing biedt om een beroep te kunnen doen op de overmachtbepaling in artikel 5, lid 3, Vo 261/2004. Een reactie op dit bezwaar is niet overlegd en van een definitieve – laat staan gerechtvaardigde – afwijzing kan dan ook niet worden gesproken.

Zou de luchtvaartmaatschappij de overmachtbepaling al in kunnen roepen dan enkel voor de forfaitaire compensatie (artikel 7) en blijft de luchtvaartmaatschappij gehouden tot een vergoeding van € 402,– op basis van artikelen 8 en 9 Vo 261/2004 en artikel 19 Verdrag van Montreal. De door de consument overlegde e-mail toont geen afwijzing door de luchtvaartmaatschappij voor deze geclaimde kosten.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De commissie sluit zich aan bij het door de ondernemer ingenomen standpunt en de door deze op pagina 12 en 13 van het verweerschrift geformuleerde conclusie.

De consument is in de gelegenheid gesteld binnen twee weken na datum tussenadvies aan te tonen dat de luchtvaartmaatschappij haar claim definitief heeft afgewezen. De consument heeft geen correspondentie overlegd met de luchtvaartmaatschappij, enkel een e-mail van [adviesbureau] waarin een ‘update’ wordt gegeven over een lopende claim. De beslissing van de luchtvaartmaatschappij ziet slechts op een gedeelte van de claim én is bovendien gebaseerd op een afwijzingsgrond die geen stand kan houden nu deze grond door de luchtvaartmaatschappij niet is onderbouwd en deze afwijzingsgrond voor de rechter geen stand zal houden. Ook is de uitkomst van een tegen deze beslissing van de luchtvaartmaatschappij ingesteld bezwaar niet door de consument overlegd. Van een definitieve afwijzing is dan ook geenszins sprake en de consument is niet geslaagd het door de commissie gevraagde bewijs te overleggen.

Nu de consument er niet in is geslaagd om binnen 14 dagen te onderbouwen dat de luchtvaartmaatschappij de compensatie op alle claims definitief heeft afgewezen en afwijzing gezien toepasselijke regelgeving ook niet mogelijk is, is de ondernemer niet gehouden tot vergoeding van de door de consument gemaakte kosten en heeft deze terecht een beroep gedaan op artikel 7.9 van de ANVR-reizigersvoorwaarden.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
Het door de consument verzochte wordt afgewezen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Reizen, bestaande uit de heer prof. mr. A.W. Jongbloed, voorzitter, de heer J.H.M. Boshuis, mevrouw J.M.A. van Haren, leden, op 4 september 2023.