Commissie: Energie
Categorie: Overeenkomst
Jaartal: 2016
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
101806
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de gevolgen van een op 7 augustus 2015 in de [naam winkel] gesloten energiecontract.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
Bij het sluiten van het contract in de [naam winkel] op 7 augustus 2015 is door de vertegenwoordiger van de ondernemer ten onrechte geen melding gemaakt van een bedenktijd van 14 dagen en is evenmin een modelformulier bijgevoegd waarmee de overeenkomst kon worden ontbonden. Om die reden heeft de consument op grond van artikel 6:230o lid 2 BW een bedenktermijn van 12 maanden.
Bij brief van 27 januari 2016 heeft de consument de overeenkomst ontbonden en is door hem gesteld dat er ingevolge artikel 6:230s lid 5 sub a BW geen kosten verschuldigd zijn voor de levering van gas of elektriciteit. Verzocht is door de consument om hem een aanbod te doen dat recht doet aan dit feit, met verrekening van de waarde van de door de ondernemer verstrekte cadeaubon bij het aangaan van het contract.
De consument wenst concreet terugbetaling door de ondernemer van alle bedragen die tussen 1 september 2015 en 31 maart 2016 door hem zijn betaald en wenst het contract als ontbonden te beschouwen per 1 april 2016 omdat de consument per die datum is overgestapt naar een andere energieleverancier.
Ter zitting heeft de consument nog toegelicht dat hij een voorstel tot regeling heeft gedaan neerkomende op vergoeding van 60-70% van de betaalde bedragen maar daar is de ondernemer niet op ingegaan.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
De ondernemer heeft verweer gevoerd en daarbij allereerst gewezen op een recent vonnis van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant in een zaak die speelde tussen de [ naam consumentenorganisatie] en de ondernemer. Daarin is geoordeeld door de Voorzieningenrechter dat de omgeving waarin het contract tot stand is gekomen ([naam winkel]) beschouwd kan worden als een verkoopruimte, waardoor er geen wettelijke bedenktermijn van kracht is.
In casu is er ook sprake geweest van zo’n duidelijk en zodanig herkenbaar afgebakende zogenaamde “[ ondernemer]” stand” waarin verkopers herkenbaar zijn als verkopers namens [ondernemer]. Voorts stelt de ondernemer dat zij in deze stand gewoonlijk haar verkoopactiviteiten uitoefent hetgeen blijkt uit het feit dat de stand al vier jaar permanent staat in de [naam winkel] vestiging en de gehele dag en zes/zeven dagen per week is geopend.
Bij het aangaan van de leveringsovereenkomst op 7 augustus 2015 is zowel in de [naam voorwaarden], die met de Leveringsovereenkomst aan de consument worden overhandigd, als tijdens het verkoopgesprek, gecommuniceerd dat op de leveringsovereenkomst geen bedenktermijn gold.
De consument heeft pas zes maanden na het sluiten van de leveringsovereenkomst contact opgenomen over de mogelijkheden van beëindiging, waarbij er geen sprake was van een ondubbelzinnige verklaring tot ontbinding. De consument stelt immers zelf dat hij het contract heeft opgezegd met het verzoek om een redelijk aanbod te doen.
De ondernemer heeft de consument zowel per email als telefonisch verschillende redelijke tegemoetkomingen aangeboden, die echter niet tot een regeling hebben geleid.
De leveringsovereenkomst is als beëindigd beschouwd per 23 maart 2016 in verband met de overgang naar een andere leverancier. De afrekening ten bedrage van € 620,84 is op 21 april 2016 aan de consument toegezonden en vervolgens automatisch door de ondernemer per bank geïncasseerd. Vervolgens is ook een bedrag van € 100,– geïncasseerd wegens gedeeltelijke restitutie van de waarde van het welkomstgeschenk.
Samenvattend stelt de ondernemer dat er voor de consument geen wettelijk recht op ontbinding bestond op 27 januari 2016, zodat de klacht ongegrond is.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Op 7 augustus 2015 heeft de consument in de [naam winkel], vestiging [naam stad], een overeenkomst met de ondernemer gesloten voor de levering van gas en elektriciteit voor de duur van drie jaar. De consument heeft bij die gelegenheid van de ondernemer een cadeaukaart ontvangen ter waarde van (in totaal) € 175,–.
Consument heeft na circa 6 maanden, op 27 januari 2016, gereageerd omdat toen uit de media bekend was geworden dat de [naam consumentenorganisatie] dergelijke contracten meende te kunnen scharen onder de wettelijke regeling van colportage, waardoor een bedenktermijn van 14 dagen zou gelden die niet was gecommuniceerd met de consument met als gevolg een bedenktermijn van 12 maanden.
De consument heeft ter zitting erkend dat hij wist dat de leveringsovereenkomst door vertegenwoordigers van de ondernemer met hem is afgesloten alsmede dat een en ander plaatsvond in een ruimte die als zodanig afgescheiden en herkenbaar was van de bedrijfsruimte van de [naam winkel].
Gelet op hetgeen partijen hebben aangevoerd acht de commissie aannemelijk dat de stand van ondernemer gekwalificeerd kan worden als verkoopruimte in de zin van artikel 6:230g lid 1 aanhef en onder g BW en dat de leveringsovereenkomst binnen deze verkoopruimte is gesloten.
Daaruit volgt dat de wettelijke bedenktermijn van 14 dagen naar het oordeel van de commissie in het onderhavige geval niet van toepassing is en de consument in beginsel gebonden is aan de overeengekomen leveringsovereenkomst. In casu heeft de consument de leveringsovereenkomst voortijdig beëindigd in verband met de overgang naar een andere leverancier.
Op basis van hetgeen de consument heeft aangevoerd kan de commissie gelet op het voorgaande niet oordelen dat de ondernemer onjuist gehandeld heeft. Het is juist redelijk dat de consument de kosten van energie aan de ondernemer verschuldigd is over de periode dat hij bij de ondernemer klant is geweest. Het zelfde geldt voor de (gedeeltelijke) restitutie van het welkomstgeschenk (cadeaubon).
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
Het door de consument verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie, op 1 juni 2016.