
Commissie: Sport en Beweging
Categorie: Kosten / Opzeggen overeenkomst
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
344/3610
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Het geschil gaat over het door de ondernemer bij de consument in rekening gebrachte bedrag van € 350,– voor haar sportabonnement, waar zij het niet mee eens is. De consument had een abonnement voor drie maanden en dit is vanwege een niet tijdige opzegging verlengd voor onbepaalde tijd. De ondernemer vindt dat de consument zelf verantwoordelijk is voor de tijdige opzegging en stelt dat de consument tot 1 mei 2019 betalingsplichtig is. De commissie oordeelt dat het de eigen verantwoordelijkheid van de consument was om tijdig op te zeggen. Echter, de consument mocht er wel vanuit gaan dat zij op een gegeven moment een reminder van de ondernemer zou krijgen doordat deze een maandtermijn zou proberen te incasseren. De ondernemer zou de incasso voor het eerst begin februari 2019 moeten incasseren. De consument had dan kunnen opzeggen, met inachtneming van een opzegtermijn van een maand, dus tegen 1 april 2019. Zij moet dus twee maanden abonnementsgeld aan de ondernemer betalen, wat uitkomt op een bedrag van € 175,–. De commissie ziet geen reden om dit bedrag te verhogen. De klacht is deels gegrond.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil ziet het door de ondernemer bij consument in rekening gebrachte bedrag van € 350,– terzake haar sportabonnement.
De consument heeft de klacht op 10 april 2019 schriftelijk voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
Zij is (met de rechtsvoorganger van de ondernemer) een abonnement voor de duur van drie maanden aangegaan; november en december 2018 en januari 2019. Op het moment dat zij dat deed werd haar door de sportschool gezegd dat zij vòòr het verstrijken van die duur een reminder zou krijgen zodat zij tijdig zou kunnen opzeggen. Die reminder heeft zij niet gekregen. Zelf heeft ze ook niet meer aan die opzegging gedacht. In de tussentijd is de sportschool overgenomen door de ondernemer. Plotseling werd er, op 8 april 2019, een bedrag van € 350,– bij haar afgeschreven door de ondernemer. De consument heeft dit bedrag gestorneerd omdat ze dacht dat er iets mis was. Het bleek te gaan om kosten die zij verschuldigd zou zijn voor de voortzetting van het contract. De consument vindt het raar dat de ondernemer niet eerder, per voortgezette maand, is gaan incasseren. Dan was ze op de voortzetting geattendeerd geweest en dan had ze op dat moment direct kunnen opzeggen. Nu incasseert de ondernemer drie maanden achteraf terwijl de consument niet bedacht is geweest op de voortzetting en ook geen gebruik van de faciliteiten heeft gemaakt. Zij heeft het bij haar bank nagevraagd, maar er zijn geen eerdere incassopogingen van de ondernemer geweest.
Het bedrag klopt overigens ook niet. Eén maand kostte € 79,– en drie maanden derhalve € 237,–. Bij telefonische navraag werd de consument verteld dat er ook incassokosten van € 40,– verschuldigd zijn bij te late betaling. Maar dan klopt het bedrag nog niet € 237,– + € 40,– is immers € 277,– en niet € 350,–.
Later is € 262,50 bij de consument afgeschreven. Ook dit bedrag heeft zij gestorneerd.
De consument begrijpt dat zij zelf voor tijdige opzegging verantwoordelijk was, maar door de manier waarop de ondernemer heeft gehandeld is zij er veel te laat achter gekomen dat ze nog niet had opgezegd. Zij wil het abonnementsgeld over de opzegtermijn van een maand voldoen. Voor het overige is zij de ondernemer niets verschuldigd.
Standpunt van de ondernemer
De ondernemer heeft geen standpunt aan de commissie laten weten. Uit de door de consument overgelegde stukken valt af te leiden dat de ondernemer de mening is toegedaan dat de consument zelf verantwoordelijk is voor tijdige opzegging. De voorwaarden die zij bij het aangaan van de overeenkomst heeft aanvaard zijn duidelijk. Hetgeen schriftelijk is overeengekomen is bepalend. De ondernemer heeft al eerder getracht bij de consument te incasseren, maar die incasso’s zijn mislukt, vandaar dat het bedrag opgelopen is. De consument is betalingsplichtig tot 1 mei 2019.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De consument is een overeenkomst voor de duur van drie maanden aangegaan die bij niet tijdige opzegging verlengd zou worden voor onbepaalde tijd, met de mogelijkheid van opzegging met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. Niet in geschil is dat de consument eerst nadat de ondernemer € 350,– bij haar wilde innen te kennen heeft gegeven de overeenkomst te willen beëindigen. De ondernemer verbindt hieraan de conclusie dat de consument tot mei 2019 betaalplichtig was. De commissie oordeelt als volgt.
De consument is volgens het contract verplicht elke maand de overeengekomen maandtermijn te betalen zolang zij niet rechtsgeldig heeft opgezegd. Hieraan heeft zij niet voldaan. Echter, ook de ondernemer is niet al zijn verplichtingen nagekomen.
Immers, in de voorwaarden die partijen zijn overeengekomen staat in artikel 10, onder a, vermeld dat de ondernemer de verschuldigde abonnementsgelden per maand zal incasseren via een door de consument af te geven automatische incasso. Niet in geschil is dat de consument die automatische incasso heeft verstrekt. De ondernemer stelt ook na de drie maanden waarvoor de overeenkomst oorspronkelijk was aangegaan (mislukte) incassopogingen terzake maandtermijnen te hebben gedaan, maar de consument weerspreekt dit. De ondernemer heeft deze stelling tegenover die betwisting niet nader aannemelijk gemaakt. Van de juistheid ervan kan dan ook niet worden uitgegaan.
Al met al had de consument, onverlet haar eigen verantwoordelijkheid tijdig op te zeggen, ervan mogen uitgaan dat er op enig moment een reminder zou komen van de ondernemer doordat deze zou een maandtermijn zou (trachten te) incasseren. Kijkend naar de tekst van bedoeld artikel 10 onder a en gegeven het moment waarop de overeenkomst zou worden voortgezet voor onbepaalde tijd zou de ondernemer zo’n incasso voor het eerst begin februari 2019 hebben moeten doen. De consument had dan (in februari 2019) kunnen opzeggen, met inachtneming van een opzegtermijn van een maand, dus tegen 1 april 2019 (nu zij pas na 1 februari opzegde). Zij is dus twee maanden abonnementsgeld aan de ondernemer verschuldigd.
De consument stelt dat zij maandelijks een bedrag van € 79,– aan de ondernemer verschuldigd was, maar dit blijkt niet uit de onderliggende stukken. In de getekende overeenkomst wordt een maandtermijn van € 87,50 genoemd, dus de commissie zal hiervan uitgaan. De consument dient dan ook € 175,– aan de ondernemer te voldoen. Er is geen reden dit bedrag te verhogen met de (contractueel bepaalde) incassokosten, nu van daadwerkelijke herhaalde incassopogingen door de ondernemer niet is gebleken.
De klacht is dan ook deels gegrond.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De consument is aan de ondernemer € 175,– verschuldigd. Er zal dan ook € 175,– van het gestorte depot worden doorbetaald aan de ondernemer. De rest van het depot zal aan de consument worden teruggestort.
Nu de ondernemer deels in het ongelijk is gesteld dient deze aan de consument de helft van het door deze betaalde klachtengeld, derhalve € 26,25 te vergoeden.
Bovendien is de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie gehouden tot voldoening aan de commissie van een bedrag uit hoofde van behandelingskosten.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Sport en Beweging, bestaande uit mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mr. M.A. Arntz en N. El Ayachi, leden, op 27 november 2019.