Controle op beschadigingen na behandeling van schouder uit de kom, was niet voldoende

De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 121259

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De behandeling van de schouder uit de kom op de Spoed Eisende Hulp was op zichzelf niet onzorgvuldig. Het ziekenhuis heeft wel onvoldoende proactief gehandeld met betrekking tot het controleren van mogelijke beschadigingen van pees, kapsel en zenuwstelsel. Daarvoor heeft de cliënt recht op een vergoeding.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [plaats], gemachtigde: [naam], en Stichting Dijklander Ziekenhuis, gevestigd te Hoorn, (verder te noemen: het ziekenhuis).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Het geschil is ter zitting behandeld op 21 maart 2019 te Utrecht. 

Beide partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. Cliënte werd ter zitting bijgestaan door [naam gemachtigde]. Het ziekenhuis werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam juriste Waterlandziekenhuis], [naam aios Rode Kruis ziekenhuis], [naam hoofd spoedeisende hulp] en [naam spoedeisende hulp arts Rode Kruis ziekenhuis].

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de behandeling aan een schouderluxatie op de afdeling spoedeisende hulp (verder te noemen: SEH) en de nazorg.

Standpunt van cliënte
Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken, in het bijzonder het vragenformulier dat cliënte op 1 december 2018 aan de commissie heeft gezonden.

Het standpunt van cliënte luidt in hoofdzaak als volgt.

Cliënte is blijvend invalide geworden als gevolg van een verkeerde behandeling van een schouderluxatie op de afdeling SEH van het Waterlandziekenhuis. Vanwege de aanhoudende pijn heeft cliënte zich gewend tot een ander ziekenhuis. Gebleken is dat bij de diverse pogingen om haar schouder terug in de kom te plaatsten, naast een gebroken duim, ook haar schouderpezen aan de achterzijde zijn afgescheurd en zij daarmee blijvend invalide is geworden. Zij heeft op 28 juni 2018 een gewricht-vervangende operatie ondergaan in de Sint Maartenskliniek te Ubbergen.

Cliënte heeft een drietal klachten aan de commissie voorgelegd:
Klacht 1: Betreft de behandeling op de afdeling SEH bij de pogingen om de arm terug in de kom te plaatsen;
Klacht 2: Pas nadat bijna 2 uur tevergeefs is geprobeerd de arm terug te plaatsen in de kom, is een specialist geraadpleegd;
Klacht 3: De nazorg is onvoldoende geweest. Het ziekenhuis heeft zich te afwachtend opgesteld. De afspraken bij de specialisten zijn telkens op initiatief van cliënte totstandgekomen. Het aantal fysiotherapeutische behandelingen werd verhoogd nadat cliënte hier zelf om heeft gevraagd.

Cliënte wil van het ziekenhuis een bevestiging van de gemaakte fouten en een passend excuus. Zij wil vooral voorkomen dat dit ooit nog eens gebeurt. 

Daarnaast wil zij een vergoeding van alle kosten die zij heeft moeten maken. Verder verzoekt zij om een vergoeding voor de immateriële schade die zij als gevolg van deze behandeling heeft geleden, een bedrag tussen de € 5.000,– en € 15.000,– voor het niet meer goed kunnen functioneren en daarmee niet meer volledig zelfstandig kunnen leven (zonder hulp). Het exacte bedrag is nog niet vastgesteld, daar zij zich op dit moment volledig gefocust heeft op haar herstel. Cliënte heeft een schouder die niet meer volledig functioneert. Vanwege de afgescheurde zenuwen en pezen heeft zij een (ingrijpende) operatie ondergaan waarbij zij een nieuwe schouderprothese heeft gekregen. Ook heeft zij de mobiliteit in haar arm en vingers niet volledig teruggekregen.

Ter zitting heeft zij haar standpunt nader toegelicht.

Cliënte is per ambulance naar het ziekenhuis gebracht nadat tijdens een val haar schouder uit de kom was geraakt. De arts-assistent is met een verpleegkundige heel lang bezig geweest om te proberen om de schouder terug te plaatsen. Toen het haar niet lukte, heeft de verpleegkundige nog een keer geprobeerd om de schouder terug te plaatsen. Daarbij is hardhandig te werk gegaan. Tijdens het trekken aan haar hand is haar duim gebroken. Pas na geruime tijd is de chirurg geroepen, die de schouder in de kom heeft gezet. Naast een gebroken duim heeft cliënte ook wonden aan haar arm overgehouden aan de behandeling.

Cliënte heeft elke keer zelf moeten aangeven dat ze een vervolgafspraak wilde hebben, omdat zij blijvende pijn ondervond. Uiteindelijk heeft zij het ziekenhuis gevraagd om een afspraak voor een second opinion te maken. Daar is geconstateerd dat de schouderpezen waren afgescheurd.

De klachtencommissie heeft haar eerste klacht gegrond verklaard. Het medisch dossier was niet op orde. 

Standpunt van het ziekenhuis
Het verweer van het ziekenhuis luidt in hoofdzaak als volgt.

Het ziekenhuis betreurt het dat de behandeling in het Waterlandziekenhuis niet naar tevredenheid van cliënte is verlopen en dat dit volgens cliënte heeft geleid tot blijvende schade. 

Het ziekenhuis stelt zich evenwel op het standpunt dat niet is gebleken dat er gedurende de behandeling onzorgvuldig is gehandeld. Derhalve ontbreekt de aansprakelijkheid en kan er geen sprake zijn van een schadevergoeding.

De behandeling, de repositie van de schouder, is gecompliceerd verlopen. Helaas lukte het een aantal hulpverleners niet om de schouder in de kom te plaatsen. Daarmee is echter niet gezegd dat de behandeling die op dat moment moest plaatsvinden, namelijk de repositie, onzorgvuldig of ondeugdelijk is geweest. Een schouderluxatie kan met verschillende technieken worden gereponeerd. De repositie van een schouder is vaak bijzonderlijk pijnlijk en soms is er kracht bij nodig. Uit het medisch dossier en uit navraag bij de betrokken artsen blijkt wel dat er kracht is gebruikt, maar dat deze niet buitensporig was. Er is geen aantoonbaar causaal verband tussen de later geconstateerde functiebeperkingen en de repositie. Deze beperkingen kunnen bovendien te wijten zijn geweest aan de val zelf. De behandeling bij zenuwuitval is in eerste instantie conservatief – afwachtend. In de Sint Maartenskliniek is cliënte ook eerst conservatief behandeld: het eerste bezoek aan deze kliniek vond plaats op 28 augustus 2017, de brief waarin beschreven staat dat cliënte zal worden geopereerd dateert van 12 april 2018. Uit de brieven van de Sint Maartenskliniek van 12 maart 2018 en 12 april 2018 blijkt dat de zenuwuitval was hersteld en dat cliënte geen pijn had. 

Ten aanzien van het verwijt dat niet de juiste nazorg plaatsvond, verwijst het ziekenhuis naar het medisch dossier. Zoals uit de stukken blijkt, heeft de behandelend arts afspraken bij de chirurg en bij de neuroloog uitgezet naar de betreffende poliklinieken. Dit gebeurde dus vanuit het ziekenhuis, niet op initiatief van cliënte. Ook overige afspraken zijn op initiatief van het ziekenhuis gemaakt. Uiteindelijk is zij door de neuroloog verwezen naar de Sint Maartenskliniek, aangezien zij geen vertrouwen meer had in het Waterlandziekenhuis. 

Samengevat stelt het ziekenhuis zich op het standpunt dat haar geen verwijt treft met betrekking tot de behandeling, de kwaliteit van de zorg en de nazorg. Zij verzoekt de commissie de klachten als ongegrond af te wijzen en de claim niet te honoreren. 

Beoordeling van het geschil
Met betrekking tot de klacht overweegt de commissie als volgt.

De cliënte en het ziekenhuis hebben met elkaar een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gesloten. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek.

Cliënte houdt het ziekenhuis aansprakelijk voor de behandeling op de afdeling SEH op 24 februari 2017. Voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis is vereist dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor het ziekenhuis uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is tekortgeschoten in de uitvoering van die verplichting. 

De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en cliënte moet daarvan nadeel hebben ondervonden. 

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). 

Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. 

De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval het ziekenhuis) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

Ter zitting heeft de commissie het volgende vastgesteld.

Cliënte is na een val op de afdeling SEH opgenomen. De arts-assistent heeft de behandeling van cliënte van een collega overgenomen. Zij heeft geen documentatie ontvangen over het lichamelijk onderzoek vooraf, maar uitsluitend te horen gekregen dat de schouder uit de kom was. 

De arts-assistent heeft vervolgens met hulp van een ervaren verpleegkundige getracht de schouder te reponeren. Toen dit na een aantal pogingen niet lukte heeft de verpleegkundige het nogmaals geprobeerd. Vervolgens is de arts-assistent naar de dienstdoende supervisor gegaan, die nogmaals heeft getracht om de schouder te reponeren. Toen dat niet lukte, is de chirurg erbij gehaald, die de schouder in de kom heeft geplaatst.

Klacht 1 en 2: behandeling op de afdeling SEH

De commissie volgt het oordeel van de klachtencommissie dat de dossiervorming niet volledig is. Niet is vastgelegd welke handelingen er zijn uitgevoerd door de verschillende hulpverleners. In zoverre is de klacht gegrond.

De commissie overweegt dat het wellicht beter was geweest om, nadat de eerste pogingen om de schouder te reponeren niet lukte, eerder de dienstdoende chirurg te raadplegen. Wel is het zo dat volgens de richtlijnen moet worden doorgegaan met reponeren tot de schouder in de kom zit. 

Uit het medisch dossier maakt de commissie op dat niet in de duim maar in een middenhandsbeentje een breuk is ontstaan. De commissie acht het zeer onwaarschijnlijk dat deze breuk is ontstaan door het trekken aan de hand/pols bij het reponeren van de schouder. Wel is het waarschijnlijk dat cliënte als gevolg van het manipuleren aan de hand pijnklachten heeft gekregen aan het al beschadigde middenhandsbeentje.

Naar het oordeel van de commissie kan niet kan worden gesteld dat de hulpverleners bij het reponeren van de schouder niet hebben gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld. In zoverre is de klacht ongegrond.

Klacht 3: nazorg

Uit het medisch dossier maakt de commissie op dat aan de hand van de foto, die alvorens de repositie van de schouder is gemaakt, is vastgesteld dat er sprake was van een schouderluxatie links met fractuur tuberculum majus. In de schouder was derhalve al sprake van een breuk van een botgedeelte van de bovenarm waar ook pezen op aanhechten die belangrijk zijn voor de functie van de schouder, met derhalve ook waarschijnlijk pees- en kapselletsel, ontstaan door de val. 

Hier is ook een conservatieve behandeling op zijn plaats, maar met deze wetenschap heeft naar het oordeel van de commissie het ziekenhuis onvoldoende proactief gehandeld met betrekking tot het controleren van mogelijke beschadigingen van pees-, kapsel en zenuwstelsel, zeker gezien de tuberculum majus fractuur, de moeizame repositie van de schouder en de aanhoudende pijnklachten van cliënte. De commissie acht de klacht van cliënte op dit punt gegrond.

Voor aanspraak op een schadevergoeding is ten minste vereist dat het ziekenhuis in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. De commissie heeft vastgesteld dat met betrekking tot de nazorg het ziekenhuis toerekenbaar tekort is geschoten.

De commissie acht voldoende aannemelijk dat cliënte gedurende langere tijd heeft moeten aandringen op een vervolgbehandeling in verband met ernstige schouderklachten. Aldus ligt een vergoeding van immateriële schade in de rede. De commissie stelt deze schade in redelijkheid en billijkheid vast op € 500,–. De commissie wijst de vordering voor materiële schade wegens onvoldoende onderbouwing af.

Nu de klacht van cliënte gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, zal de commissie, onder verwijzing naar artikel 21, lid 1, sub a, van het reglement, het ziekenhuis  veroordelen tot vergoeding aan  cliënte van het door haar betaalde klachtengeld, zijnde een bedrag van € 77,50.

Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Beslissing

De commissie

I. verklaart de klachten van cliënte gedeeltelijk gegrond;

II. bepaalt dat het ziekenhuis aan cliënte een bedrag van € 500,– aan immateriële schadevergoeding dient te betalen binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies;

III. bepaalt dat het ziekenhuis overeenkomstig het reglement van de commissie aan cliënte het klachtgeld ten bedrage van € 77,50 dient te vergoeden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies;

IV. wijst het meer of anders verzochte af.

Aldus beslist op 21 maart 2019 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit

de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer dr. R.C. Zwart en de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, waarbij mevrouw mr. W. Hartong van Ark als plaatsvervangend secretaris fungeerde.