Commissie: Verpleging Verzorging en Geboortezorg
Categorie: Schade immaterieel
Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
111364
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Gemachtigde], in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van zijn broer [cliënt], wonende te [plaats], en Stichting Buurtzorg Nederland, gevestigd te Almelo.Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de stukken, die de cliënt aan haar heeft overgelegd. De commissie heeft de zorgaanbieder in de gelegenheid gesteld zijn standpunt over het geschil schriftelijk of elektronisch aan haar kenbaar te maken, maar de zorgaanbieder heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
De mondelinge behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2017 te Utrecht. Partijen zijn – hoewel behoorlijk opgeroepen – bij die behandeling niet verschenen.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het handelen van de zorgaanbieder en de behandeling van de cliënt door de zorgaanbieder bij het aanvragen van een persoonsgebonden budget.
Standpunt van cliënt
Het standpunt van cliënt luidt in hoofdzaak als volgt.
De vertegenwoordiger stelt dat zijn broer al sinds jaren psychische klachten en lichamelijke beperkingen heeft. De laatste jaren gaat zijn toestand achteruit. De broer is geheel afhankelijk van de hulp van de vertegenwoordiger, die zijn broer al acht jaar verzorgt, maar voor wie het teveel is geworden. De broer heeft hulp nodig voor individuele begeleiding en voor verzorging en verpleging. In 2016 is op advies van de artsen van de broer besloten daarvoor een persoonsgebonden budget (pgb) aan te vragen. De cliënt is in contact gekomen met de zorgaanbieder voor het geven van een indicatie, op grond waarvan een pgb zou kunnen worden toegekend. Een wijkverpleegkundige van de zorgaanbieder heeft de cliënt bezocht en tijdens dat bezoek heeft de cliënt alle rapporten, zowel over de psychische klachten als over de lichamelijke beperkingen aan de wijkverpleegkundige verstrekt. Ook is haar alle door de cliënt gebruikte medicatie getoond en is haar duidelijk gemaakt dat de cliënt bij het toedienen daarvan afhankelijk is van de hulp van een ander. Tegen de wijkverpleegkundige is toen ook duidelijk gezegd dat een pgb zou worden aangevraagd voor zowel de psychische als lichamelijke problemen.
Op 12 september 2016 heeft de wijkverpleegkundige een assessment opgesteld voor de persoonlijke verzorging. De cliënt heeft vervolgens bij de ziektekostenverzekeraar een aanvraag voor een pgb ingediend en bij die aanvraag het assessment meegestuurd. De aanvraag werd afgewezen omdat de zorgaanbieder alleen de psychische klachten in het assessment had opgenomen en daar aandacht aan had besteed. De lichamelijke beperkingen werden in het assessment wel genoemd, maar daarop werd verder niet ingegaan. Door het incomplete assessment is de cliënt maanden lang verwikkeld geweest in een procedure met zijn ziektekostenverzekeraar, die zich op het standpunt stelde dat hulp voor psychische problematiek niet tot zijn terrein maar tot dat van de gemeente behoort. Op dezelfde grond heeft ook het CIZ de aanvraag afgewezen. De cliënt heeft de zorgaanbieder meermalen schriftelijk en éénmaal telefonisch verzocht om het assessment aan te passen, maar de zorgaanbieder heeft daar telkens niet op gereageerd. Op een klachtbrief van de cliënt van 30 mei 2017 aan de klachtencommissie van de zorgaanbieder werd pas op 20 juni 2017 gereageerd. Uit die reactie bleek dat de klacht van de cliënt niet serieus werd genomen. De cliënt werd door de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder verwezen naar de ziektekostenverzekeraar en de klacht werd door de klachtencommissie niet in behandeling genomen.
De cliënt is van mening dat de zorgaanbieder onrechtmatig heeft gehandeld, bestaande in:
1.
Het verstrekken van onjuiste/onvolledige informatie aan derden.
2.
Onzorgvuldigheid/nalatigheid van de zorgaanbieder waardoor een aanvraag voor een pgb werd afgewezen en de cliënt schade heeft geleden.
3.
De manier waarop de zorgaanbieder met de cliënt is omgegaan.
De afwijzing heeft de cliënt maandelijks een bedrag van € 1.500,– gekost; op jaarbasis is dat een bedrag van € 18.000,–. Daarnaast heeft de handelwijze van de zorgaanbieder de cliënt veel tijd en energie gekost, hem emotioneel diep geraakt en advocaat- en procedurekosten veroorzaakt. De cliënt verzoekt de commissie de zorgaanbieder te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 18.000,– aan materiële schadevergoeding en van een bedrag aan immateriële schadevergoeding.
Beoordeling van het geschil
Op grond van de overgelegde stukken overweegt de commissie het volgende.
De commissie heeft geconstateerd dat onder de stukken een schriftelijke volmacht aanwezig is, waarin de cliënt zijn broer heeft gemachtigd de procedure bij de commissie te voeren. De commissie acht de cliënt dan ook ontvankelijk in dit geschil. De commissie zal de klachtonderdelen afzonderlijk bespreken.
Klachtonderdeel 1.
Naar het oordeel van de commissie heeft de cliënt met dit klachtonderdeel in het bijzonder het oog op de inhoud van het assessment, zoals dit aan de ziektekostenverzekeraar van de cliënt is verstrekt. Hoewel de commissie in de door de cliënt overgelegde stukken aanwijzingen heeft gevonden voor het feit dat de cliënt ook lichamelijke beperkingen heeft, acht zij zich niet toegerust om de inhoud van het assessment te kwalificeren als onjuist. Het behoort tot de zelfstandige bevoegdheid van de (wijkverpleegkundige van de) zorgaanbieder om van die beperkingen al dan niet melding te maken in het assessment en daarom kan de commissie geen oordeel geven of het assessment al dan niet onvolledig was. Dit klachtonderdeel acht de commissie ongegrond.
Klachtonderdelen 2 en 3.
Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. Uit de door de cliënt overgelegde stukken blijkt zonneklaar dat hij de zorgaanbieder bij herhaling, gedetailleerd en onderbouwd heeft verzocht om het assessment aan te vullen met de lichamelijke beperkingen van de cliënt en dat de zorgaanbieder niet op die verzoeken heeft gereageerd. In dit verband merkt de commissie overigens op dat het voor de zorgaanbieder kennelijk symptomatisch is om niet te reageren nu hij in deze zaak ook niet heeft gereageerd op de klachten van de cliënt door een verweerschrift in te dienen en – hoewel daartoe uitgenodigd – zonder enig bericht van verhindering bij de mondelinge behandeling verstek heeft laten gaan. Voor de commissie is het echter niet vast te stellen of de cliënt schade heeft geleden doordat de zorgaanbieder op zijn verzoeken niet heeft gereageerd. Immers niet kan worden vastgesteld of bij een correcte communicatie tussen de cliënt en de zorgaanbieder de inhoud van het assessment anders zou zijn geweest. Daarnaast heeft de cliënt de commissie er niet van kunnen overtuigen dat er geen alternatieve mogelijkheid was om met het assessment bij een ander zorgloket wel een pgb te verkrijgen. De commissie acht de klacht wat betreft de gestelde materiële schade ongegrond en gegrond voor wat betreft de onbehoorlijke wijze waarop de zorgaanbieder de cliënt heeft bejegend.
De commissie begrijpt de schadevergoedingsvordering van de cliënt aldus dat deze ook ziet op de onbehoorlijke bejegening van de cliënt door de zorgaanbieder. Naar het oordeel van de commissie kan de tussen partijen gesloten overeenkomst worden aangemerkt als een zorgovereenkomst. Daaronder vallen immers niet alleen feitelijke handelingen op het gebied van het verplegen en verzorgen van de cliënt maar ook het rechtstreeks ten behoeve van de cliënt voorzien in de materiële omstandigheden waaronder die handelingen kunnen worden verricht. Het opmaken van een assessment ten behoeve van een pgb is aan te merken als een handeling die beoogt te (kunnen) voorzien in de hiervoor bedoelde materiële omstandigheden. De contractuele verplichting van de zorgaanbieder tot het opmaken van het assessment dient goed uitgevoerd te worden en ook overigens naar behoren te worden afgehandeld. In de uitvoering van die verplichting – en met name in de afhandeling ervan – is de zorgaanbieder toerekenbaar tekort geschoten door op de herhaalde, gedetailleerde en onderbouwde verzoeken van de cliënt tot aanpassing van het assessment in het geheel niet te reageren. De commissie ziet in die onbehoorlijke bejegening door de zorgaanbieder en in de overige omstandigheden van het geval aanleiding om de cliënt op grond van de redelijkheid en billijkheid een immateriële schadevergoeding toe te kennen van € 1.000,–.
Indien de klacht van de cliënt door de commissie geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, wordt – zo bepaalt artikel 19 van het reglement van de commissie – in het bindend advies tevens bepaald, dat de zorgaanbieder aan de cliënt het door deze betaalde klachtengeld ad € 52,50 geheel of gedeeltelijk moet vergoeden. Nu in dit geval sprake is van een gegrondbevinding, zal de commissie uitvoering geven aan deze bepaling.
Derhalve dient als volgt te worden beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht ten aanzien van het verstrekken van onjuiste/onvolledige informatie aan derden en ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding ongegrond;
– verklaart de klacht ten aanzien van het niet reageren op herhaalde, gedetailleerde en onderbouwde verzoeken van de cliënt tot aanvulling van het assessment en ten aanzien van de bejegening van de cliënt door de zorgaanbieder gegrond;
– stelt vast dat de zorgaanbieder aan de cliënt een immateriële schadevergoeding dient te
betalen van € 1.000,–;
– bepaalt dat de zorgaanbieder voormeld bedrag aan de cliënt dient te betalen binnen
veertien dagen na de datum van verzending van deze uitspraak;
– bepaalt dat de zorgaanbieder een bedrag van € 52,50 aan de cliënt dient te vergoeden ter
zake van het door de cliënt betaalde klachtengeld;
– wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus beslist op 4 oktober 2017 door de Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg.