Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
109165
De uitspraak:
In het geschil tussen
[Klager], in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon [cliënt], wonende te [plaats] en Academisch Ziekenhuis behorende bij de openbare universiteit Rotterdam.Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Beide partijen hebben nog stukken nagezonden, die bij de beoordeling worden betrokken.
De mondelinge behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 10 november 2017 te Breda.
Bij deze behandeling is verschenen [naam], vader van de cliënt, en namens het ziekenhuis zijn verschenen [sectorhoofd IC Kinderen], [kinderarts IC Kinderen, CTB&A] en [secretaris klachtencommissie].
Tijdens die behandeling heeft de vader van de cliënt de klacht beperkt tot de volgende onderdelen:
1.
Sinds 2015 hebben de ouders van de cliënt het gevoel door het ziekenhuis niet serieus genomen te worden en niet te worden gehoord.
2.
In september 2016 zijn de ouders tot hun grote schrik tot de ontdekking gekomen dat de cliënt qua lengte veel te klein was; zij hebben steeds in de veronderstelling verkeerd dat de cliënt goed gemonitord werd bij de slaaptesten, waaraan hij jaarlijks werd onderworpen.
3.
De ouders is gebleken dat het patiëntendossier van de cliënt niet compleet en op onderdelen onjuist is.
De commissie zal – gehoord het ziekenhuis – in het hierna volgende alleen deze klachtonderdelen aan de orde stellen.
Partijen hebben hun standpunt over deze klachtonderdelen toegelicht.
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de bejegening van de ouders door het ziekenhuis, de handelwijze van het ziekenhuis met betrekking tot de lengtegroei van de cliënt en de dossierplicht van het ziekenhuis.
Standpunt van de klager
Het standpunt van (de ouders van) de cliënt luidt in hoofdzaak als volgt.
De cliënt is geboren met het Pierre Robin-syndroom in combinatie met schisis. Vanwege ademhalingsproblemen is hij sinds 2003 in behandeling bij het Sophia Kinderziekenhuis, een onderdeel van het Erasmus MC. In 2012 heeft de cliënt C-PAP gekregen en is hij in behandeling bij het centrum voor thuisbeademing en ademhalingsstoornissen bij kinderen (CTB&A) van het ziekenhuis. Sinds het gebruik van de C-PAP gaat het goed met de cliënt. Op het CTB&A heeft de cliënt vooral contact met het hoofd CTB&A, de verpleegkundig consulente en haar vervangster. Sinds het gebruik van de C-PAP worden er bij de cliënt elk jaar slaaptesten uitgevoerd, waarbij ook een hartfilmpje wordt gemaakt, de longfunctie wordt gecontroleerd, de uitstoot van koolstof wordt gemeten en een calorietest wordt gedaan. Omdat het zo goed ging met de cliënt zijn er vanaf september 2014 pogingen ondernomen om het gebruik van de C-PAP af te bouwen en mogelijk daarmee te stoppen.
1.
Sinds 2015 zijn er voorvallen geweest waardoor het vertrouwen in de goede zorgen van de medewerkers van het CTB&A behoorlijk is beschadigd. Zo hebben de ouders van de verpleegkundig consulente een brief ontvangen waarin stond dat zij op eigen initiatief zijn gaan oefenen zonder
C-PAP, terwijl dat is gebeurd op haar advies. De ouders hebben de consulente moeten verzoeken haar brief te corrigeren, hetgeen overigens ook is gebeurd. Toen de ouders ontdekten dat de cliënt qua gewicht te licht was en qua lengte te klein, hebben zij contact opgenomen met het CTB&A om hun zorgen en boosheid te uiten. Ondanks dat de ouders daartoe hebben aangedrongen, is er geen contact tot stand gekomen met het hoofd CTB&A en is medewerking uitgebleven, waardoor zij genoodzaakt werden uit te wijken naar een ander ziekenhuis. Hoewel de cliënt hoge uitstootwaarden had, hebben de ouders van het ziekenhuis geen informatie gekregen waarom de thuistest (CO2-meting) na één mislukte poging niet meer is herhaald en wat dat zou betekenen voor de cliënt. Na een slaaptest zonder C-PAP werd geconcludeerd dat de cliënt geen OSAS-patiënt meer was. Uit een onderzoek bij [tweede zorgaanbieder] bleek dat de test in het ziekenhuis niet correct was uitgevoerd. Om een goede meting te doen, moet er minimaal twee weken een C-PAP-pauze zijn om een test te doen zonder C-PAP. Dat is niet gebeurd. Voor het thuisonderzoek met slaapdagboek gedurende twee maanden heeft het ziekenhuis de vereisten voor een goede meting niet aan de ouders meegedeeld. Na dit thuisonderzoek zijn de ouders geïnformeerd dat de C-PAP voortgezet zou worden, maar medisch niet noodzakelijk zou zijn, terwijl in het verslag van [tweede zorgaanbieder] staat vermeld dat de C-PAP bijdraagt aan een goede slaapkwaliteit. Daarbij komt dat [tweede zorgaanbieder] het beleid voert om de test pas na de pubertijd te herhalen, omdat de cliënt dan pas is uitgegroeid. De ouders voelen zich door dit alles door het ziekenhuis niet serieus genomen en niet gehoord.
2.
Op 27 september 2016 ontdekten de ouders tot hun grote schrik dat de cliënt tien kg te licht en veel te klein was. De ouders hebben steeds in de veronderstelling verkeerd dat de cliënt goed gemonitord werd bij zijn jaarlijkse slaaptesten. Het ziekenhuis had de groei van de cliënt moeten behandelen. Omdat over de groei geen contact met CTB&A mogelijk was, is de cliënt noodgedwongen moeten uitwijken naar [derde zorgaanbieder]. Daar is uit een ingesteld onderzoek gebleken dat de cliënt een achterstand in de botgroei had van anderhalf jaar en een lage groeihormoonwaarde. Uit het medisch dossier van de cliënt is gebleken dat het hoofd CTB&A de groeigegevens, die door CTB&A zijn vastgelegd en waaruit een afbuiging bleek, niet heeft doorgegeven, maar groeigegevens van andere collega’s heeft gebruikt.
3.
De ouders hebben bij het ziekenhuis het volledig patiëntendossier van de cliënt opgevraagd. Zij hebben een kopie van dat dossier ontvangen en hen is gebleken dat het dossier niet volledig en op onderdelen onjuist is. Zo ontbreken in het ontvangen dossier de correctiebrief van de verpleegkundig consulente over het oefenen zonder C-PAP, het verslag van [tweede zorgaanbieder] en diverse verslagen van de slaaptesten. Verder blijkt dat het hoofd CTB&A de door CTB&A vastgelegde groeigegevens van de cliënt niet heeft doorgegeven aan [derde zorgaanbieder], maar groeigegevens heeft gebruikt van andere collega’s. In het dossier bevindt zich ook een persoonlijke vragenlijst van een andere patiënt.
De ouders verlangen dat de cliënt de juiste zorg krijgt, dat het patiëntendossier wordt aangepast, dat de betrokken medewerkers van het ziekenhuis over die aanpassing worden verwittigd en dat hen een financiële schadevergoeding wordt toegekend, waarvan de hoogte in redelijkheid door de commissie bepaald dient te worden.
Standpunt van het ziekenhuis
Het standpunt van het ziekenhuis luidt in hoofdzaak als volgt.
1.
Het ziekenhuis kan zich niet altijd in alle meningen van ouders vinden dan wel daar niet altijd in meegaan. Het realiseert zich dat dit een reden kan zijn voor onvrede, maar soms kan het die onvrede ondanks gesprekken en toelichting niet wegnemen. Om de ouders tevreden te stellen heeft het ziekenhuis veel pogingen daartoe gedaan, is bij de polibezoeken van de ouders ruim de tijd genomen voor uitleg en toelichting, zijn er per e-mail toelichtingen verstrekt en hebben anderszins gesprekken met de ouders plaatsgevonden. Alle betrokkenen hebben zich aldus ingezet om de klachten van de ouders zo adequaat mogelijk van een reactie te voorzien en de bij de ouders bestaande vragen uitvoerig te behandelen. Tevens heeft het ziekenhuis de ouders een mondeling toelichting onder leiding van een extern bemiddelaar aangeboden, maar van dit aanbod hebben de ouders geen gebruik gemaakt. Uit de berichten die zijn opgeslagen in het patiëntendossier van de cliënt blijkt dat er veelvuldig is gecommuniceerd tussen de ouders en de verpleegkundig consulente.
2.
Op 27 september 2016 concludeerden de ouders dat de cliënt een groeiachterstand had en verzochten het CTB&A om een afspraak met de kinderendocrinoloog om de optie van een groeihormoonbehandeling te bespreken. Op 30 september 2016 meldt de vader van de cliënt dat eerst de huisarts wordt geconsulteerd. De huisarts verwijst de cliënt naar de algemeen kinderarts van [derde zorgaanbieder]. Dit wordt geacht een goede verwijzing te zijn, omdat analyse en eventuele behandeling van groeiachterstand niet bij het CTB&A thuis horen. Desgevraagd zijn op 27 oktober 2016 de medische gegevens, in het bijzonder de groeigegevens, van de cliënt verstrekt aan de algemeen kinderarts van [derde zorgaanbieder]. Deze arts laat op 19 november 2016 aan het CTB&A telefonisch weten dat er geen indicatie is voor een groeihormoontherapie en dat de cliënt nog niet in de puberteit is. Op 21 november 2016 consulteert het CTB&A intern de kinderarts endocrinoloog, die bevestigt dat de bevindingen geen reden zijn voor nader onderzoek omdat de cliënt de groeispurt nog niet heeft gehad. Het advies is om de puberteitskenmerken te volgen, hetgeen door de algemeen kinderarts kan worden gedaan. Dit beleid komt overeen met het plan genoemd door de kinderarts van [derde zorgaanbieder]. Tijdens een afspraak op 22 november 2016 met de ouders (zonder aanwezigheid van de cliënt) is gesproken over hun wens voor groeihormoontherapie, zodat de cliënt over zijn OSAS kan heen groeien en vervolgens over de vraag of de cliënt wel OSAS heeft. Afgesproken is dat de groei zal worden vervolgd door de algemeen kinderarts van [derde zorgaanbieder] en dat het intern multidisciplinair team van het ziekenhuis zal worden gevraagd de functionaliteit van het kno-gebied van de cliënt te beoordelen en daarbij de mogelijkheid van groeihormoontherapie te betrekken. De ouders van de cliënt zijn akkoord gegaan met dit voorstel. Op 2 februari 2017 legt het CTB&A de ouders van de cliënt nogmaals uit dat lengtegroei een ander probleem is dan groei in het kno-gebied. Het CTB&A gaat over het kno-gebied en de algemeen kinderarts en zo nodig de endocrinoloog over de lengtegroei. Op 20 februari 2017 heeft een multidisciplinair gesprek (kaakchirurgie, kno en het CTB&A) plaatsgevonden met de ouders.
De vraag waar de ouders mee zitten is of de cliënt wel over zijn OSAS heen zal groeien en van de
C-PAP af zal komen en of groeihormonen een mogelijkheid zou zijn. Op genoemde datum was het niet te zeggen wat een eigen groeispurt met de lengte van de cliënt en de uitgroei van zijn gezicht gaan doen. Groeihormoon als indicatie tegen OSAS is binnen het multidisciplinair team nog nooit gegeven. Uitvoerig literatuuronderzoek geeft evenmin aan dat deze therapie een zinvolle behandeling is van kaakgroei om daarmee OSAS op te lossen. Groeihormoon zou vanwege een mogelijke toename van lymfoïde weefsel in de nasofarynx de klachten alleen maar erger maken.
3.
Bij een verzoek om een afschrift van het patiëntendossier door patiënt c.q. familie voert het ziekenhuis uit efficiencyoverwegingen het beleid geen kopie te verstrekken van stukken die aan de patiënt c.q. familie zijn gericht of van hen afkomstig zijn, tenzij daarom wordt gevraagd; de betreffende stukken worden namelijk bekend verondersteld. Dit was het geval met de door de ouders genoemde stukken. De betreffende stukken bevinden zich dus wel in het originele dossier.
De ouders vinden stukken in het dossier onjuist omdat deze niet op hun verzoek zijn aangepast. Op verzoek van een patiënt worden geen stukken in het dossier gewijzigd. Wel kan de patiënt zijn zienswijze indienen, die dan aan het dossier wordt toegevoegd. In het dossier van de cliënt bevond zich inderdaad een vragenlijst op naam van een andere patiënt, welke lijst door foutief inscannen daarin terecht is gekomen. Dit is onzorgvuldig en had niet mogen gebeuren. Inmiddels is het document verwijderd uit het dossier van de cliënt en aan het dossier van de andere patiënt toegevoegd.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
1.
Naar het oordeel van de commissie heeft het ziekenhuis de stelling van de ouders dat zij zich door het ziekenhuis niet serieus genomen voelen en niet zijn gehoord met voldoende gemotiveerde argumenten weerlegd. De commissie is van oordeel dat uit de overgelegde stukken blijkt dat het ziekenhuis op de door hem gestelde wijzen voldoende (pogingen) in het werk heeft gesteld ten aanzien van de communicatie met de ouders. De commissie is dan ook op geen enkele wijze gebleken dat het ziekenhuis de ouders niet serieus heeft genomen noch dat hij de ouders niet heeft gehoord.
2.
De schrik die bij de ouders is ontstaan toen zij ontdekten dat de cliënt te klein was, berust op een onjuiste meting door de ouders zelf en de interpretatie die zij daaraan hebben gegeven. In het patiëntendossier bevinden zich op naam van de cliënt een groeidiagram 0-15 maanden jongens en een groeidiagram 1-21 jaar jongens. Uit deze diagrammen blijkt dat het ziekenhuis de groei goed heeft bijgehouden en dat de cliënt steeds binnen de Target Range – hoewel laag – is gebleven. Toen [derde zorgaanbieder] in beeld kwam, had het ziekenhuis dus al lengtemetingen bij de cliënt gedaan en in de diagrammen vastgelegd. Op basis van de gegevens in het dossier ontbeert dit klachtonderdeel dan ook feitelijke grondslag.
3.
De ouders hebben hun stelling dat het patiëntendossier van de cliënt niet compleet is, gebaseerd op de door hen van het ziekenhuis ontvangen kopie van dat dossier. Het ziekenhuis heeft tegen deze stelling ingebracht uit efficiencyoogpunt het beleid te voeren dat geen kopie wordt verstrekt van dossierstukken, waarvan blijkt dat deze afkomstig zijn van of gericht zijn aan patiënt c.q. familie. De commissie is van oordeel dat dit beleid op de door het ziekenhuis gegeven grond is te billijken en daarom niet als klachtwaardig kan worden aangemerkt. Gesteld noch gebleken is dat de ouders het ziekenhuis om toezending van specifieke, van hen afkomstige en/of aan hen gerichte stukken uit het dossier hebben verzocht. De ouders hebben niet betwist dat zij de bij de kopie van het dossier ontbrekende, aan hen gerichte stukken anderszins ter beschikking hebben gekregen. De ouders hebben de stelling van het ziekenhuis dat het originele dossier wel compleet is, niet (voldoende gemotiveerd) betwist, zodat de commissie van de stelling van het ziekenhuis uitgaat. Het dossier, dat aan de commissie is overgelegd, laat zien dat er sprake is van een zorgvuldige verslaglegging en dossiervorming. Een zorgvuldige verslaglegging en dossiervorming zijn van belang voor de kwaliteit van de zorg, niet alleen voor de behandelende arts zelf maar voor alle anderen die direct bij de zorg van de cliënt betrokken zijn. Daarnaast is een zorgvuldige verslaglegging en dossiervorming van belang voor de verantwoording en toetsbaarheid van het medisch handelen achteraf. Er is sprake van een zeer zorgvuldige verslaglegging en dossiervorming, waardoor genoemde belangen in meer dan voldoende mate in acht zijn genomen.
Het ziekenhuis is naar het oordeel van de commissie terecht niet ingegaan op het verzoek van de ouders om bepaalde stukken in het patiëntendossier, die zij als onjuist hebben beoordeeld, te wijzigen. Het zou de betrouwbaarheid van het dossier aantasten indien daarin wijzigen worden aangebracht. Indien een patiënt van mening is dat er in zijn dossier onjuistheden voorkomen dan heeft hij het recht een door hem afgegeven verklaring met betrekking tot de in het dossier opgenomen stukken aan het dossier te doen toevoegen. Het gaat hierbij om afwijkende of aanvullende zienswijzen van de patiënt zelf. Daarmee kan worden bereikt dat in het dossier een volledig en juist beeld van zijn persoon of zijn gezondheidstoestand wordt verkregen. Daar waar in dit geval van een omissie in het dossier is gebleken, heeft het ziekenhuis deze op de juiste wijze gecorrigeerd.
De commissie is van oordeel dat het ziekenhuis met betrekking tot de dossiervorming niet is tekort geschoten.
Op grond van de voorgaande overwegingen komt de commissie tot de conclusie dat alle klachtonderdelen ongegrond zijn. Dit betekent dat de verzoeken van de ouders niet gehonoreerd kunnen worden. Hierover overweegt de commissie nog het volgende.
Het is de commissie niet gebleken dat de cliënt niet de juiste zorg heeft gekregen en zal krijgen van het ziekenhuis. Tijdens de mondelinge behandeling is dit door het ziekenhuis nog eens expliciet toegezegd door te verklaren dat hij de cliënt – hoe de beslissing van de commissie ook zal luiden – steeds de professionele zorg zal bieden die deze nodig heeft. Er is dan ook geen enkele grond aanwezig om te bepalen dat het ziekenhuis die zorg moet verlenen.
Hiervoor heeft de commissie overwogen dat het ziekenhuis met betrekking tot het patiëntendossier niet is tekort geschoten. Het verlangen van de ouders dat de commissie zal bepalen dat het ziekenhuis het dossier moet aanpassen en de betrokken medewerkers van het ziekenhuis daarover zal verwittigen, zal dan ook niet worden gehonoreerd.
Voor een civielrechtelijke aanspraak op materiële en/of immateriële schadevergoeding is ten minste vereist dat het ziekenhuis in enig opzicht toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Hiervan is geen sprake. Dit betekent dat aan de klager geen aanspraak op schadevergoeding toekomt en dat de door hem verlangde schadevergoeding zal worden afgewezen.
Hetgeen partijen ieder voor zich meer of anders naar voren hebben gebracht dan waarvan de commissie hiervoor is uitgegaan, behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de klager in al haar onderdelen ongegrond;
– wijst af de door de klager verlangde schadevergoeding.
Aldus beslist op 10 november 2017 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen.