Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: Zorgvuldigheid
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
122624
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Cliënte is van mening dat het ziekenhuis haar privacy heeft geschonden met betrekking tot haar medische gegevens, haar daarover onjuiste informatie heeft gegeven en heeft geweigerd haar logging gegevens te verstrekken. Daarnaast beklaagt cliënte zich over de duur van de klachtafhandeling door het ziekenhuis. Het ziekenhuis ziet dat anders. Bij afwezigheid van de hoofdbehandelaar(s) moeten ook andere medisch-specialisten in het medisch dossier kunnen om hun dienst te draaien en om de zorg te kunnen geven die (mogelijk) nodig is. Hoewel het ziekenhuis in eerste instantie cliënte heeft geïnformeerd dat een volledig logoverzicht op naam in beginsel niet wordt verstrekt gelet op de privacy van de medewerkers, heeft het ziekenhuis later alsnog loginformatie verstrekt. De commissie is van oordeel dat het ziekenhuis geen concrete omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan de gedane inzagen door de andere specialisten gerechtvaardigd zouden kunnen zijn in verband met de door (één van) de artsen noodzakelijk te verrichten werkzaamheden ten behoeve van cliënte. Dat het ziekenhuis in eerste instantie de afweging heeft gemaakt om geen loginformatie te geven, ziet de commissie niet als een gegronde klacht.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [plaats], en Streekziekenhuis Koningin Beatrix, gevestigd te Winterswijk, (verder te noemen: het ziekenhuis).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 10 mei 2019 te Utrecht.
Bij deze behandeling zijn verschenen:
– cliënte, vergezeld van haar echtgenoot, [naam echtgenoot];
– het ziekenhuis, vertegenwoordigd door [naam bedrijfsjurist], bijgestaan door [naam advocaat] te [plaats].
Onderwerp van het geschil
Cliënte beklaagt zich erover dat het ziekenhuis haar privacy heeft geschonden met betrekking tot haar medische gegevens, haar daarover onjuiste informatie heeft gegeven en heeft geweigerd haar logging gegevens te verstrekken. Daarnaast beklaagt cliënte zich over de duur van de klachtafhandeling door het ziekenhuis.
Standpunt van cliënte
Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen cliënte tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. Onder die stukken bevindt zich het vragenformulier, waarmee cliënte het geschil bij de commissie aanhangig heeft gemaakt. Dit formulier bevat puntsgewijs de klachten van cliënte zonder dat deze zijn voorzien van een motivering. De in dat formulier genoemde klachten onder 1. t/m 4. zijn dezelfde klachten waarmee cliënte zich met haar brief van 15 april 2018 tot de klachtenonderzoekscommissie van het ziekenhuis heeft gewend. In die brief zijn de klachten wel van (enige) motivering voorzien.
Nu er geen aanwijzingen zijn dat cliënte de klachten die zij aan de commissie heeft voorgelegd van een andere dan de in die brief vermelde motivering heeft willen voorzien en gelet op het verlangen van cliënte om de rechtmatigheid van de ongegrondverklaring van die klachten door de klachtenonderzoekscommissie van het ziekenhuis te beoordelen, hetgeen alleen mogelijk is als de klachten en de motivering daarvan zowel bij de klachtenonderzoekscommissie als bij de commissie gelijkluidend zijn, gaat de commissie uit van de motivering van de klachten zoals die in voormelde brief is vermeld, zo nodig – voor de duidelijkheid – aangevuld met feitelijke gegevens uit andere door cliënte overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt van cliënte op het volgende neer.
Klacht 1. Ongeoorloofde inzage in het medisch dossier van cliënte.
Cliënte is op 19 januari 2017 met een influenza-infectie opgenomen in het ziekenhuis. Bij de behandeling van cliënte waren alleen de artsen [naam arts 1], [naam arts 2] en [naam arts 3] betrokken. Bij de opname van cliënte is in haar patiëntendossier genoteerd dat zij door de arts [naam arts 4] niet behandeld wilde worden. Meerdere artsen, die niet bij de behandeling van cliënte betrokken waren, hebben zonder toestemming van cliënte en zonder noodzaak inzage gehad in haar patiëntendossier. Het betreft de artsen [naam arts 5], [naam arts 4], [naam arts 6] en [naam arts 7]. Uitgangspunt is dat alleen de patiënt en zijn behandelaar(s) inzage hebben in het patiëntendossier. Ook voor een arts, die niet betrokken is bij de behandeling van een patiënt, is het niet toegestaan zonder toestemming van de patiënt het patiëntendossier in te zien. Cliënte is van mening dat laatstgenoemde artsen daardoor op grove wijze met name de Gedragscode hebben geschonden. Ter zitting heeft cliënte nog ingebracht dat blijkens de logging gegevens ook een pastoraal medewerker zonder toestemming inzage in haar dossier heeft gehad.
Klacht 2. Het ziekenhuis faalt erin de medische gegevens van cliënte goed te beveiligen.
De Wet bescherming persoonsgegevens schrijft voor dat zorgverleners medische dossiers goed beveiligen. Zij moeten ervoor zorgen dat alleen bevoegde personen toegang hebben tot het medisch dossier van een patiënt. Het ziekenhuis heeft hierin gefaald.
Klacht 3. Het ziekenhuis heeft onrechtmatig gehandeld door te stellen dat artsen rechtmatige inzage zouden hebben gehad.
Het ziekenhuis heeft ernstig verwijtbaar gehandeld door te stellen dat er geen sprake is geweest van onrechtmatige inzage in het patiëntendossier van cliënte.
Klacht 4. In 2017 heeft het ziekenhuis geweigerd logging gegevens aan cliënte te verstrekken.
Nadat cliënte was opgenomen in het ziekenhuis kreeg zij een LSP-melding dat twee medisch specialisten van het ziekenhuis haar dossier hadden geraadpleegd. Cliënte heeft het ziekenhuis op 17 maart 2017 verzocht haar de logging gegevens te verstrekken. Op 30 maart 2017 kreeg cliënte bericht van (de secretaris van de Raad van Toezicht van) het ziekenhuis dat zij geen recht had op die gegevens. Cliënte is van mening dat zij dat recht wel heeft op grond van een uitspraak van de Raad van State van 30 november 2011.
Klacht 5. De duur van de klachtafhandeling.
De gestelde schade en de vordering van cliënte.
Cliënte stelt dat zij psychische schade heeft geleden doordat het ziekenhuis haar privacy heeft geschonden. Nieuwsgierige voormalige collega’s (medisch specialisten) konden namelijk ongelimiteerd haar gegevens inzien. Voor cliënte is het ziekenhuis een onveilige behandellocatie geworden. Cliënte vordert dat de commissie de ongegrondverklaring van haar klachten door het ziekenhuis op haar rechtmatigheid zal beoordelen.
Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en naar hetgeen het ziekenhuis tijdens de mondelinge behandeling, mede aan de hand van de door de advocaat van het ziekenhuis voorgedragen pleitnota, naar voren is gebracht. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
Klacht 1.
Degenen die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de geneeskundige behandelingsovereenkomst of optreden als vervangend hulpverlener zijn gerechtigd het patiëntendossier te raadplegen en andere handelingen te verrichten, mits de informatieverwerking noodzakelijk is voor de door die personen te verrichten werkzaamheden.
Het gaat om vier medisch-specialisten, ten aanzien van wie cliënte beweert dat zij onbevoegd inzage hebben gehad in haar patiëntendossier. [Naam arts 5] heeft verklaard het dossier te hebben geraadpleegd ter voorbereiding op zijn kliniekdienst. [Naam arts 6] heeft aangegeven inzage in het dossier te hebben genomen ter voorbereiding op zijn dienst, namelijk voor eventuele beantwoording van medische vragen. [Naam arts 7] heeft verklaard dat hij in een zeer kort tijdsbestek een reeks laboratoriumuitslagen van verschillende patiënten heeft ingezien. De uitslagen heeft hij niet zelf aangevraagd, maar deze zijn naar zijn postvak gepusht. [Naam arts 4] heeft aangegeven dat hij op
19 januari 2017 met een werkblad werkte waardoor een patiënt direct wordt geselecteerd en het DBC-scherm wordt geopend. Op die datum heeft hij geen dossier geopend of geraadpleegd. Op 20 januari 2017 heeft deze specialist ingelogd vanwege de patiëntoverdracht van de vakgroep. Op 22 januari 2017 heeft hij alle laboratoriumuitslagen van de longpatiënten geraadpleegd in het kader van de “what’s new”-werkafspraak.
De specialisten hebben een redelijke verklaring gegeven voor de logging. Elk van hen had de geraadpleegde informatie nodig om hun dienst te draaien en tijdens de dienst de zorg te kunnen verlenen die de patiënt (mogelijk) nodig had. De zorg is in het ziekenhuis zo geregeld dat artsen met en voor elkaar diensten draaien en elkaar tijdens deze diensten waarnemen. Bij afwezigheid van de hoofdbehandelaar(s) moeten de medisch-specialisten op grond van de voor hen geldende professionele standaard op de hoogte zijn van de medische toestand van de patiënten. Zij hebben het patiëntendossier enkel geraadpleegd voor zover dit noodzakelijk was in het kader van hun werkzaamheden. De omvang van de geraadpleegde informatie kwam overeen met de aan hen toebedeelde taken. In de meeste gevallen ging het om voorbereiding op de dienst. Het is logisch en noodzakelijk dat de medisch-specialist het dossier dan raadpleegt om zich (kort) in te lezen. Hulpverleners zijn gerechtigd tot raadpleging van het dossier van een patiënt met wie geen directe behandelrelatie bestaat, maar voor wiens zorg zij wel verantwoordelijkheid dragen tijdens hun diensten.
Klacht 2.
De elektronische patiëntendossiers zijn bij het ziekenhuis adequaat beveiligd. Het ziekenhuis volgt de landelijke normering en richtlijnen inzake informatiebeveiliging. Op nationaal niveau is de (brede) norm NEN 7510 ontwikkeld, waarvan onder meer NEN 7513 (inzake logging) een ‘subset’ is. Daarnaast geldt voor autorisatie bij elektronische patiëntendossiers de “Handreiking Autorisatie digitale patiëntendossiers binnen zorginstellingen” van augustus 2015.
Klacht 3.
Het ziekenhuis heeft geen onjuiste informatie verstrekt over de inzagen in het patiëntendossier van cliënte door medewerkers en medisch-specialisten van het ziekenhuis.
Op 30 maart 2017 heeft het ziekenhuis aan cliënte laten weten dat er zijns inziens geen sprake is geweest van een onrechtmatige inzage. Deze conclusie is juist gelet op het standpunt van het ziekenhuis zoals hiervoor onder klacht 1. is vermeld.
Klacht 4.
Het ziekenhuis heeft nooit gezegd dat er geen sprake zou zijn van een recht op logging. Uit de correspondentie tussen partijen (de e-mail van 30 maart 2017) volgt dat door het ziekenhuis aan cliënte is meegedeeld dat een volledig logoverzicht op naam in beginsel niet wordt verstrekt gelet op de privacy van de medewerkers en de medisch-specialisten. Cliënte heeft geen nadere onderbouwing gegeven voor haar verzoek en haar verzoek ook niet geconcretiseerd. Het ziekenhuis is er daarom vanuit gegaan dat die mededeling voldoende was. In zijn uitspraak van 30 november 2011 heeft de Raad van State overwogen dat een volledig logoverzicht in beginsel moet worden verstrekt, ongeacht het doel van de verzoekende patiënt, tenzij op grond van een belangenafweging het belang van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen prevaleert boven het recht op een volledig logoverzicht van de patiënt. Dit betekent niet dat de belangenafweging altijd in het voordeel van de patiënt uitvalt. Ten tijde van het logverzoek was deze uitspraak de enige in zijn soort. Voor het ziekenhuis was het de eerste keer dat zij een verzoek kreeg het volledige logoverzicht te verstrekken zonder dat in dat verzoek concrete redenen werden genoemd. Naar aanleiding van een nieuw verzoek van cliënte is haar in maart 2018 alsnog de loginformatie verstrekt met als reden transparantie en het oplossen van de reeds door cliënte ingediende klacht. Hoewel het ziekenhuis het logoverzicht al in maart 2017 had kunnen verstrekken, is het van mening niet (ernstig) verwijtbaar te hebben gehandeld. Het ziekenhuis heeft immers op eigen initiatief een logcontrole uitgevoerd, het logverzoek van cliënte zorgvuldig behandeld, aan cliënte steeds de mogelijkheid gelaten om nadere toelichting te vragen en zich de aanbeveling van de klachtenonderzoekscommissie om haar logprocedure te verduidelijken en te formaliseren ter harte genomen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht het volgende overwogen.
Klacht 1.
Uit de door het ziekenhuis overgelegde loggegevens betreffende het patiëntendossier van cliënte komt naar voren dat op 19 januari 2017 naast de behandelende artsen van cliënte ook de aan het ziekenhuis verbonden artsen [naam arts 5], [naam arts 4], [naam arts 6] en [naam arts 7] inzage in dat dossier hebben genomen.
Het ziekenhuis heeft de inzage van laatstgenoemde artsen niet betwist – waarmee in deze procedure van de juistheid van die inzage moet worden uitgegaan – maar heeft zich op het standpunt gesteld dat voor die inzage een rechtvaardigingsgrond bestond.
Uit artikel 7:457 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat aan anderen dan aan de patiënt geen inzage in het medisch dossier van de patiënt wordt verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Die toestemming is niet nodig voor degenen die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst en voor een eventuele vervanger van de hulpverlener (afgeleide behandelrelatie), een en ander voor zover de inzage noodzakelijk is voor de door hen in dat kader te verrichten werkzaamheden (art. 7:457 lid 2 van het BW).
Naar het oordeel van de commissie staat vast dat er tussen cliënte en de artsen [naam arts 5], [naam arts 4], [naam arts 6] en [naam arts 7] geen behandelrelatie bestond. Het ziekenhuis wil kennelijk met hetgeen het heeft gesteld ten aanzien van de rechtvaardigingsgrond – elk van hen had de geraadpleegde informatie nodig om hun dienst te draaien en tijdens de dienst de zorg te kunnen verlenen die de patiënt (mogelijk) nodig had – betogen dat er een afgeleide behandelrelatie bestond tussen cliënte en deze artsen in ieders hoedanigheid van vervanger(s) van de artsen die wel een behandelrelatie met cliënte hadden. Naar het oordeel van de commissie heeft het ziekenhuis daarmee onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van een afgeleide behandelrelatie. De gestelde rechtvaardigingsgrond is te algemeen van aard en niet redengevend voor de inzage van de medische gegevens van cliënte die met een influenza-infectie was opgenomen op de afdelingen SEH en IC. Bovendien is een afgeleide behandelrelatie tussen cliënte en (één van) deze artsen immers niet al op voorhand vast te stellen, maar hangt af – en dient af te hangen – van de concrete omstandigheden van het geval. Het ziekenhuis heeft ten aanzien van cliënte geen concrete omstandigheden gesteld op grond waarvan de gedane inzagen gerechtvaardigd zouden kunnen zijn in verband met de door (één van) de artsen noodzakelijk te verrichten werkzaamheden ten behoeve van cliënte. Anticipatie op een mogelijke afgeleide en noodzakelijke behandeling van cliënte door (één van) hen kan geen (voldoende) grond zijn voor de gedane inzagen, dit mede gezien in het licht van de strekking van het eerder genoemde artikel om het individuele belang, namelijk bescherming en bewaking van de privacy van de betreffende patiënt, en het algemene belang, te weten onbelemmerde toegang tot de gezondheidszorg, te beschermen. Feiten en omstandigheden op grond waarvan veronderstelde toestemming van cliënte aangenomen zou moeten worden, zijn gesteld noch gebleken. De conclusie uit het voorgaande is dat er voor [naam arts 5] en [naam arts 6] onvoldoende reden was het patiëntendossier van cliënte in te zien. Immers “voorbereiding op de kliniekdienst”, zoals aangevoerd door [naam arts 5], en voorbereiding op eventuele medische vragen en de beantwoording daarvan gedurende de dienst”, zoals aangevoerd door [naam arts 6], vormen naar het oordeel van de commissie onvoldoende grond voor dossierinzage. Ook is gebleken dat een pastoraal medewerker zonder toestemming van cliënte inzage in haar patiëntendossier heeft gehad. De inzagen die door [naam arts 5], [naam arts 6] en de pastoraal medewerker zijn gedaan, hebben niet rechtmatig plaatsgevonden en dit leidt ertoe dat de commissie deze klacht in zoverre gegrond acht.
De door [naam arts 7] en [naam arts 4] aangevoerde redenen (het bekijken van gepushte uitslagen en controle uitslagen in het kader van de “what’s new”-werkafspraak acht de commissie wel valide en dus niet onrechtmatig; ten aanzien van hen acht de commissie deze klacht ongegrond.
Klacht 2.
Het ziekenhuis heeft gesteld dat het de landelijke normering en richtlijnen inzake informatiebeveiliging heeft toegepast. Cliënte heeft deze stelling niet betwist. Het voldoen aan de landelijke normering en richtlijnen ten aanzien van de informatiebeveiliging moet bij gebrek aan een contra-indicatie als voldoende beveiliging worden aangemerkt. Dat het ziekenhuis heeft gefaald de medische gegevens van cliënte goed te beschermen, zoals cliënte heeft gesteld, kan in zijn algemeenheid dan ook niet worden gezegd. De commissie acht deze klacht niet gegrond.
Klacht 3.
Het ziekenhuis heeft de inzagen in het patiëntendossier van cliënte door de vier niet behandelende artsen als niet onrechtmatig gekwalificeerd en daarvan mededeling gedaan aan cliënte. Hiervoor heeft de commissie geoordeeld dat de inzagen in het patiëntendossier van cliënte door de artsen [naam arts 7] en [naam arts 4] niet onrechtmatig zijn. In zoverre treft het ziekenhuis van de door hem gegeven kwalificatie en de mededeling daarvan aan cliënte sowieso geen verwijt. De door de artsen [naam arts 5] en [naam arts 6] genomen inzagen heeft de commissie wel als een onrechtmatige gedraging beschouwd.
Een van de wettelijke vereisten voor (aansprakelijkheid op grond van) een onrechtmatige daad is dat deze aan de persoon, die zich onrechtmatig heeft gedragen, kan worden toegerekend (artikel 6:162 van het BW). Dat is het geval als die gedraging te wijten is aan de schuld van die persoon of aan een oorzaak die op grond van de wet of de in het (maatschappelijk) verkeer geldende opvattingen voor rekening van die persoon komt. In het onderhavige geval is naar het oordeel van de commissie echter niet gebleken dat daarvan sprake is, zodat het ziekenhuis niet het verwijt kan treffen dat zij met de betreffende kwalificatie en mededeling onrechtmatig heeft gehandeld. Ook deze klacht acht de commissie niet gegrond.
Klacht 4.
De Raad van State heeft in zijn door beide partijen aangehaalde uitspraak van 30 november 2011 (vindplaats: ECLI:NL:RVS:2011:BU6383) geoordeeld dat uit de tekst van het destijds (en voor het onderhavige geval ook nog in 2017) geldende artikel 35, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens volgt dat de verantwoordelijke in de zin van die wet – in dit geval het ziekenhuis – op verzoek van degene op wie een persoonsgegeven betrekking heeft een volledig overzicht van de verwerkte persoonsgegevens dient te verstrekken, los van het doel dat de verzoeker met het verzoek voor ogen heeft. Dat overzicht – aldus de Raad – dient zich niet alleen uit te strekken tot een overzicht van persoonsgegevens die worden verwerkt, maar ook tot een overzicht van de personen die toegang tot die gegevens hebben gehad. Uit de verdere overwegingen van de Raad van State is af te leiden dat het belang van verzoeker bij inzage voorop staat – en dus zwaar weegt – en dat de verantwoordelijke daar wat behoorlijk tegenover moet stellen om te kunnen rechtvaardigen dat het inzagerecht in een bepaalde situatie niet van toepassing is. Wat dit laatste betreft ging het in het door de Raad berechte geval – zoals ook in het onderhavige geval – om de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, namelijk de privacy van de medewerkers van het ziekenhuis. Naar het oordeel van de commissie heeft de Raad daarmee aangegeven dat er een belangafweging gemaakt moet worden indien verzoeker en verantwoordelijke over de verstrekking van het overzicht ieder een ander standpunt innemen.
Het ziekenhuis heeft zich naar aanleiding van het verzoek van cliënte in 2017 niet op het standpunt gesteld dat cliënte geen recht heeft op de logging gegevens, maar heeft in de lijn van de uitspraak van de Raad een belangenafweging gemaakt die toen vooralsnog – namelijk zolang cliënte geen nadere onderbouwing had gegeven voor haar verzoek – niet in het voordeel van cliënte is uitgevallen. Gezien het feit dat de onderhavige materie toen nog in beweging was en nog niet was uitgekristalliseerd, heeft het ziekenhuis naar het oordeel van de commissie tegenover de cliënte niet onjuist gehandeld, zodat de commissie deze klacht niet gegrond acht.
Klacht 5.
Deze klacht betreft de duur van de klachtenafhandeling. De commissie gaat ervan uit dat cliënte daarmee bedoelt dat de interne klachtenafhandeling te lang heeft geduurd en overweegt daarover het volgende. De klachtenprocedure bij het ziekenhuis is begonnen op 18 april 2018 toen de klachtenonderzoekscommissie van het ziekenhuis het klaagschrift van cliënte ontving en zij is geëindigd met het oordeel van de raad van bestuur van het ziekenhuis over de klachten van cliënte bij brief van 15 oktober 2018 aan cliënte. Bij de (behandeling van) de klacht waren meerdere aan het ziekenhuis verbonden personen betrokken, van wie enkelen tezamen en anderen ieder voor zich op uiteenlopende tijdstippen schriftelijk op de klacht hebben gereageerd. In het kader van hoor en wederhoor is cliënte telkens in de gelegenheid gesteld haar weerwoord te geven op de ontvangen reacties. Al deze interacties hebben noodzakelijkerwijs veel tijd gekost. Daarnaast heeft de klachtenonderzoekscommissie aanvullende vragen aan partijen gesteld en hen over en weer in de gelegenheid gesteld daarop schriftelijk te reageren.
Alleen al met betrekking tot de aanvullende vragen was een periode van bijna drie maanden gemoeid. Gelet op een en ander heeft de interne klachtbehandeling naar het oordeel van de commissie niet onredelijk lang geduurd. De commissie acht deze klacht niet gegrond.
Het klachtengeld
Omdat de commissie de klacht van cliënte gedeeltelijk gegrond verklaart, dient het ziekenhuis het door cliënte betaalde klachtengeld aan haar te vergoeden. Dit staat in artikel 21, eerste lid, onder a. van het reglement van de commissie.
Beslissing
De commissie:
- verklaart klacht 1. gedeeltelijk gegrond en voor het overige evenals de overige klachten ongegrond;
- bepaalt dat het ziekenhuis binnen 14 dagen na de op pagina 1. van dit bindend advies vermelde verzenddatum een bedrag van € 52,50 aan cliënte dient te vergoeden ter zake van het door haar betaalde klachtengeld.
Aldus beslist op 10 mei 2019 door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit: de heer mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzitter, mevrouw dr. M.H. Godfried en mevrouw mr. I. van den Hoven-van Vogelpoel, leden, in aanwezigheid van de heer mr. L.G.H. Cox, secretaris.