
Commissie: Advocatuur
Categorie: Declaratie
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
201500/202667
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De advocaat heeft de cliënte bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Aanvankelijk was er sprake van gefinancierde rechtsbijstand, maar de Raad voor Rechtsbijstand heeft de toevoeging ingetrokken vanwege de toebedeelde overwaarde na verkoop van de echtelijke woning. De advocaat vordert betaling van de openstaande declaratie. De cliënte is van mening dat de hoogte van de declaratie niet in verhouding staat met de verrichte werkzaamheden. De cliënte is van mening dat de advocaat de procedure heeft gerekt. De commissie merkt op dat in de opdrachtbevestiging en in de daarbij behorende begeleidende brief is benoemd wat de kosten per uur zijn in het geval van intrekking van de toevoeging. De commissie is van oordeel dat een inschatting van de tijdsbesteding of een gedetailleerde beschrijving van de uit te voeren werkzaamheden ontbreekt. Omdat een dergelijke inschatting ontbreekt ziet de commissie, op basis van het arrest van het Hof van Justitie (ECLI:EU:C:2023:14), aanleiding om de declaratie te matigen. De klacht is ten dele gegrond.
De uitspraak
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Advocatuur (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft digitaal plaatsgevonden op 25 juli 2023.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. Namens de advocaat was aanwezig mevrouw mr. [naam]
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het niet betalen door de cliënte van de door de advocaat aan de cliënte verzonden declaratie.
De cliënte heeft het bedrag van de openstaande declaratie van € 12.220,46 bij de commissie gedeponeerd.
Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De advocaat heeft de cliënte bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Aanvankelijk was sprake van gefinancierde rechtsbijstand. Vanwege de toebedeelde overwaarde na verkoop van de echtelijke woning is de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand ingetrokken en zijn de werkzaamheden van de advocaat tegen het geldende uurtarief en kosten bij haar in rekening zijn gebracht, zoals ook aangegeven bij de opdrachtbevestiging. De advocaat heeft de cliënte ook daarna er verschillende keren op gewezen dat de toevoeging ingetrokken zou kunnen worden. De cliënte heeft na ontvangst van de opdrachtbevestiging en ook daarna hiertegen nimmer bezwaren geuit. Ook niet tegen de door de advocaat verrichte werkzaamheden. De advocaat vordert dan ook betaling van de openstaande declaratie, vermeerderd met wettelijke rente en kosten.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënte kwam bij aanvang van de echtscheidingsprocedure in 2019 in aanmerking voor gefinancierde rechtsbijstand en heeft daarvoor een eigen bijdrage betaald. Er is in de daaropvolgende jaren niet één keer over de kosten gesproken. De procedure heeft drie jaar geduurd, wat erg lang is. De scheiding is door de advocaat bewust gerekt teneinde een hoge overwaarde vanwege de verwachte verkoop van de echtelijke woning te creëren waardoor de toevoeging zou worden ingetrokken en de cliënte de rechtsbijstand zelf zou moeten betalen. De verkoop vond plaats in april 2022. De ex-echtgenoot van de cliënte heeft voor de hele scheiding slechts € 4.200,– betaald. De cliënte wil wel een deel betalen, maar vindt het huidige bedrag bovenmatig nu het een eenvoudige echtscheiding betrof en het contact verliep via de mail of de telefoon. Zij is maar één keer bij de advocaat op kantoor geweest.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat is gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
De advocaat vordert betaling van de door haar ten behoeve van de cliënte verrichte werkzaamheden.
De cliënte heeft het gedeclareerde bedrag van € 12.220,46 dat bij de commissie is gedeponeerd niet betaald, omdat de cliënte dit bedrag bovenmatig vindt.
Bij de beoordeling daarvan is van belang dat de advocaat in de door de cliënte ontvangen overeenkomst tot opdracht van april 2022 heeft vermeld dat de werkzaamheden worden verricht op basis van het uurtarief van € 215,–, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en BTW, indien de aan te vragen toevoeging op grond van een resultaatbeoordeling achteraf wordt ingetrokken. Ook in de begeleidende brief bij de overeenkomst heeft de advocaat dit expliciet benoemd. Daarmee was voor de cliënte genoegzaam bekend dat de mogelijkheid bestond dat de toevoeging ingetrokken zou kunnen worden en de werkzaamheden tegen het uurtarief van € 215,– gedeclareerd zouden worden.
De omstandigheid dat de ex-partner van de cliënte een beduidend lager bedrag aan zijn advocaat heeft moeten betalen voor de echtscheidingsprocedure, is in deze niet van belang. Immers, het betreft een vaste prijsafspraak terwijl de cliënte met haar advocaat overeen is gekomen de door de advocaat te verrichten werkzaamheden te betalen op basis van een afgesproken uurtarief.
Voorts is niet gebleken dat de advocaat de procedure bewust zou hebben gerekt om zo te bewerkstelligen dat de overwaarde van de echtelijke woning verder zou stijgen en de cliënte daardoor niet meer in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtsbijstand.
Op grond van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, ingebracht en tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen betreft het hier een redelijk standaard echtscheiding waarbij de ex-partner van de cliënte bepaald niet evenwichtig en coöperatief is geweest gedurende de procedure. Mede daardoor heeft de zaak wellicht langer geduurd dan noodzakelijk. Van het al dan niet doelbewust rekken van de procedure door de advocaat zoals door de cliënte betoogd, is niet gebleken.
De overeenkomst tussen partijen betreft een overeenkomst van opdracht (artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek). Artikel 7:401 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een opdrachtnemer (in dit geval de advocaat) bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht dient te nemen. Dat betekent dat de opdracht-nemer dient te handelen zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou gaan. Wat dat concreet inhoudt, wordt ingekleurd door de overeenkomst zelf en de overige omstandigheden van het geval.
In dat verband acht de commissie ook relevant wat het Hof van Justitie in zijn arrest van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:14) heeft overwogen. Kort gezegd is het Hof van Justitie van oordeel dat weliswaar niet geëist kan worden dat de ondernemer (de advocaat) de consument (de cliënte) volledig informeert over de uiteindelijke financiële consequenties van de overeenkomst, maar dat dit niet wegneemt dat de informatie die verstrekt wordt, de consument in staat moet stellen om met de nodige voorzichtigheid een beslissing te nemen. De informatie die wordt verstrekt, moet aanwijzingen bevatten die de consument in staat stellen bij benadering de totale kosten van de diensten te ramen. Het Hof van Justitie geeft als voorbeeld het geven van een raming van het voorzienbare of minimale aantal uren dat nodig is om een bepaalde dienst te verlenen of het regelmatig tussentijds factureren. Dit laatste heeft ontbroken in de opdrachtbevestiging van de advocaat en in de verhouding tussen partijen gedurende de procedure. In de opdrachtbevestiging wordt slechts aangegeven bij omschrijving aard en omvang van de werkzaamheden dat het een echtscheiding op eigen verzoek betreft. Een (globale) inschatting van de tijdsbesteding dan wel een nadere beschrijving van de uit te voeren werkzaamheden ontbreekt.
Voorts is nog het volgende van belang. Op 28 februari 2022, bijna twee jaar na aanvang van de werkzaamheden, ontvangt de cliënte een urenspecificatie. Uit het dossier blijkt niet dat de cliënte eerder in de procedure op de hoogte is gesteld van de tot dan toe aan de zaak bestede tijd, laat staan dat zij hiervan maandelijks/bij elke declaratieronde een overzicht ontving. Op 5 april 2022 ontving de cliënte de einddeclaratie. De hierbij gevoegde urenspecificatie is voor wat betreft aantal uren nagenoeg gelijk aan de op 28 februari 2022 verstuurde specificatie. Het bedrag verschilt echter aanzienlijk, kennelijk wegens het op de specificatie van 28 februari 2022 gehanteerde uurtarief van € 39,96 voor een deel van de werkzaamheden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat desgevraagd aangegeven dat dit bedrag wordt ingevoerd in het kantoorsysteem bij toevoegingszaken en niet het werkelijke uurtarief bevat. Dit laatste tarief wordt pas ingevoerd nadat de toevoeging is ingetrokken. Niet gebleken is dat de advocaat de cliënte hierover heeft geïnformeerd bij het toezenden van het urenoverzicht en geeft derhalve naar de cliënte toe geen juist beeld van de werkelijke kosten.
Tegen deze achtergrond is de commissie van oordeel dat de advocaat niet heeft gehandeld als goed opdrachtnemer en daarmee is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. Aldus beschouwd heeft de advocaat dan ook niet gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de commissie aanleiding de declaratie te matigen tot een bedrag van € 10.000,– inclusief BTW en kantoorkosten.
Voor het toewijzen van wettelijke rente (voor zover in deze mogelijk) en buitengerechtelijke kosten ziet de commissie in redelijkheid geen aanleiding. De cliënte heeft terecht en op goede gronden betaling van het gevorderde bedrag achterwege gelaten teneinde het dispuut tussen partijen door de commissie te laten beslechten en in afwachting daarvan daartoe het door de advocaat gevorderde bedrag in depot gestort bij de commissie. Van ter zake gemaakte en te verwachten buitengerechtelijke kosten is (dan ook) niet gebleken.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– wijst de vordering van de advocaat tot betaling van de openstaande declaratie gedeeltelijk toe;
– stelt de hoogte van de declaratie vast op € 10.000,– inclusief BTW en kantoorkosten;
– wijst het meer of anders gevorderde af.
Met inachtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend:
€ 10.000,– wordt overgemaakt aan de advocaat en het restant van het depot te weten € 2.220,46 wordt overgemaakt aan de cliënte.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, bestaande uit de heer mr. N. Schaar, voorzitter, mevrouw mr. H.M.J. van den Hurk, de heer H.W. Zuur, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M. Gardenier, secretaris, op 25 juli 2023.