
Commissie: Advocatuur
Categorie: Declaratie
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
ADV11-0032
De uitspraak:
Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de door beide partijen ondertekende opdrachtbevestiging van 21 mei 2010, waarbij partijen zich voor de beslechting van alle geschillen ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en/of uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, onderwerpen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie). Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement). De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede mannen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Standpunt eiser Eiser wenst de declaraties, die verweerder ondanks herhaalde betalingsherinneringen niet heeft voldaan, ter incasso aan de commissie voor te leggen. [De advocaat] heeft aan [de cliënt] rechtsbijstand verleend. Voor zijn werkzaamheden heeft de advocaat declaraties verzonden die onbetaald is gebleven. Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt zijn standpunt op het volgende neer. In eerste instantie heeft de advocaat de commissie verzocht de cliënt te veroordelen tot betaling van de openstaande vordering van € 807,30 te vermeerderen met alle kosten die uit de niet-betaling voortvloeien, waaronder het griffierecht, de kosten van het GBA-uittreksel en de kosten die met de executie gepaard gaan. De advocaat heeft erkend dat de kosten van het eerste gesprek abusievelijk bij de cliënt in rekening zijn gebracht. Om die reden heeft de advocaat zijn verzoek bijgesteld in die zin dat deze kosten dienen te worden verrekend met hetgeen de advocaat van de cliënt te vorderen meent te hebben. De advocaat stelt dat de kosten van het eerste gesprek, € 267,41 inclusief kantoorkosten en BTW, dienen te worden gecrediteerd. Daarop dient volgens de advocaat de eerder door hem aangegeven kosten van € 97,85 in mindering te worden gebracht. Volgens de advocaat valt hem verder niets te verwijten. In zijn visie is hij zorgvuldig te werk gegaan. Standpunt verweerder Voor het standpunt van cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het betoog van de klachten op het volgende neer. Op zijn website geeft de advocaat aan dat het eerste gesprek vrij van kosten is. De cliënt heeft echter een rekening ontvangen. De advocaat zou het dossier laten beoordelen, maar de cliënt heeft een hele tijd niets van de advocaat vernomen. De advocaat heeft de zaak niet adequaat opgepakt. De cliënt twijfelt dan ook aan de inzet van de advocaat. Behandeling van het geschil
Op 22 juni 2011 heeft de mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen. Beide partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ter zitting hun standpunten nader toe te lichten. Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende. Kern van het geschil betreft de openstaande declaraties die de advocaat ten behoeve van zijn werkzaamheden bij de cliënt in rekening heeft gebracht en de door de advocaat geleverde kwaliteit van de dienstverlening. De advocaat heeft onder meer verzocht de cliënt te veroordelen tot betaling van de openstaande declaraties. De cliënt heeft de openstaande declaraties weersproken, althans aangevoerd dat het eerste gesprek vrij van kosten zou zijn. De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. De commissie is van oordeel dat de advocaat inzake de onderhavige zaak als zodanig heeft gehandeld. In de overgelegde stukken treft de commissie geen gronden of aanwijzingen aan voor de door de cliënt geformuleerde bezwaren. De verwijten van de cliënt vinden geen steun in de overgelegde stukken. De commissie is voor wat betreft de kosten van de door de advocaat verrichte werkzaamheden niet gebleken dat de hoogte of de omvang van de declaraties gelet op de verrichte werkzaamheden bovenmatig of buitenproportioneel kan worden geacht. Evenmin is gebleken dat de advocaat bij het opstellen van zijn declaraties is afgeweken van het tussen partijen overeengekomen uurtarief. De advocaat heeft zijn openstaande declaraties gemotiveerd onderbouwd door het overleggen van zijn urenstaat. Naar het oordeel van de commissie is tegen deze urenstaat door de cliënt geen steekhoudend argument naar voren gebracht. Gelet op het vorenstaande alsmede de overgelegde stukken is de commissie van oordeel dat de klacht van de cliënt ongegrond is. Mitsdien zal de vordering van de advocaat om de cliënt te veroordelen tot betaling van de openstaande declaraties toewijzen. Aangezien de advocaat heeft aangegeven bereid te zijn de kosten van het eerste gesprek, € 267,41, te willen crediteren, dient de cliënt aan de advocaat nog een bedrag te voldoen van € 539,89 (€ 807,30 minus € 267,41). Anders dan de advocaat heeft bepleit, is de commissie van oordeel dat de ‘eerder door de advocaat aangegeven kosten’ van € 97,85 daarop niet in mindering dienen te worden verstrekt. Ervan uitgaande dat de advocaat hiermee doelt op de kosten die uit de niet-betaling van de declaraties voortvloeien, zoals omschreven in zijn aanvankelijk verzoek bij brief van 8 februari 2011, is de commissie van oordeel dat de advocaat zijn vordering hieromtrent niet nader heeft gespecificeerd. Het verzoek van de advocaat hieromtrent zal dan ook worden afgewezen. De commissie zal voorts de cliënt als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 89,25 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt de advocaat geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens de cliënt te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat de advocaat ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt de cliënt tot betaling van deze kosten aan de advocaat. Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft – naar het oordeel van de commissie – geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing De commissie: – veroordeelt de cliënt om aan de advocaat te voldoen een bedrag van € 539,89; – veroordeelt de cliënt in de kosten van deze arbitrage, aan de zijde van de advocaat vastgesteld op € 89,25 aan honorarium en verschotten van de arbiters; – wijst het meer of anders gevorderde af. Dit arbitraal vonnis is gewezen te Utrecht op 15 juli 2011 door de Geschillencommissie Advocatuur.