Commissie: Advocatuur Zakelijk
Categorie: Factuur
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
122776/122775/116289/116856
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Eiser heeft werkzaamheden verricht voor verweerder en verlangt thans – kort gezegd – een veroordeling van verweerder tot betaling van de drie hierna te noemen facturen met bijkomende kosten. De verweerder erkent een deel van de vordering, maar verwerpt declaraties waarvoor naar eigen zeggen geen opdracht is gegeven. De eis wordt door de commissie toegewezen.
De uitspraak
Ondergetekenden:
de heer mr. N. Schaar te Bussum, mevrouw mr. M.J. de Groot te Hilversum, de heer C.F.J. Slager te Hattem, die in het onderhavige geschil als arbiters optreden, hebben het volgende vonnis gewezen.
Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de drie overeenkomsten van opdracht d.d. respectievelijk 5, 9 en 20 juli 2018, waarbij de algemene voorwaarden van eiser zijn bijgevoegd en bij de uitvoering van de dienstverlening door de eiser van toepassing zijn verklaard en niet gebleken is dat verweerder daartegen bezwaar heeft gemaakt.
Op grond van de algemene voorwaarden kunnen geschillen tussen partijen waaronder alle declaratie – en incassogeschillen, aan de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie) worden voorgelegd en bij arbitrage worden beslecht. Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement).
De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede personen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
Standpunt van eiser
Voor het standpunt van eiser verwijzen de arbiters naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Eiser heeft werkzaamheden verricht voor verweerder en verlangt thans – kort gezegd – een veroordeling van verweerder tot betaling van de drie hierna te noemen facturen met bijkomende kosten. Over de inhoud van de dossiers en de werkzaamheden bestaat tussen partijen geen geschil. Eiser heeft geen uitlatingen gedaan over de inhoud van de werkzaamheden.
[Dossier] € 1.605,03 (facturen 3 september 2018/5 oktober 2018/2 november 2018/8 maart 2019/9 september 2019)In 2018/2019 zijn er werkzaamheden verricht. De opdracht is bevestigd op 9 juli 2018 en tezamen met de facturen door verweerder behouden zonder protest. De zaak zou worden behandeld tegen een gereduceerd tarief van € 185,– vermeerderd met 5% kantoorkosten en BTW. Er is geen voorbehoud gemaakt dat de zaak alleen maar zou worden behandeld als de rechtsbijstandverzekering de advocaatkosten zou vergoeden, zoals verweerder stelt. De factuur van 3 september 2018 is reeds gematigd.
Op 24 oktober 2018 vroeg verweerder om enige flexibiliteit (een betalingsregeling) inzake dit dossier. Dit betekent dat de vordering erkend wordt. Verweerder heeft zijn klachtrecht verwerkt. Een protest achteraf met het argument dat er geen overeenkomst van opdracht zou zijn, is tardief en leent zich voor afwijzing.
In verband met de beroepstermijn was het niet mogelijk om een afwachtende houding aan te nemen. Er is gepoogd om de zaak onder te brengen bij de rechtsbijstandverzekering. Echter de zaak werd niet door hen gedekt. Er is aan verweerder aangeboden om de zaak op toevoegingsbasis te doen, maar ook dit is op niets uitgelopen.
[Dossier] Advies € 317,63 (factuur 3 oktober 2018)In dit dossier zijn werkzaamheden verricht. Ook deze opdracht is bevestigd op 20 juli 2018 en tezamen met de factuur door verweerder behouden zonder protest. Verweerder heeft vanaf 2018 nimmer enige aanstalten gemaakt om zijn bezwaren te onderbouwen. Een opmerking in 2019 naar aanleiding van een aanmaning is tardief. [Dossier] € 2.969,45 (BTW over de facturen d.d. 6 februari 2019/8 maart 2019 (tweemaal)/3 april 2019/2 mei 2019/5 juni 2019/14 augustus 2019/6 september 2019/2 oktober 2019/6 november 2019/5 december 2019/31 december 2019/21 januari 2020/5 februari 2020/4 maart 2020/3 april 2020/7 mei 2020/4 juni 2020/2 juli 2020/5 augustus 2020/4 november 2020/27 november 2020)
De declaraties in dit dossier werden conform de polisvoorwaarden voldaan door de rechtsbijstandsverzekeraar. Verweerder was conform de polisvoorwaarden gehouden om de BTW zelf te voldoen. Als ondernemer kon verweerder de BTW terugvragen bij de fiscus. Verweerder heeft enkele malen de BTW voldaan, maar uiteindelijk voor een bedrag van € 2.969,45 aan BTW onbetaald gelaten.
Verweerder stelde op 23 augustus 2021 dat hij de verschuldigde BTW die week zal voldoen en heeft dat later in deze procedure nog herhaald. Deze vordering wordt zonder meer erkend.
Eiser verzoekt om verweerder hoofdelijk te veroordelen tot betaling, des de een betaalt, de ander zal zijn gekweten, van:
a. De hoofdsom: € 4.892,11
b. De incassokosten: € 614,21
c. De wettelijke rente over € 2.969,45 tot en met 26 mei 2021: € 315,92
d. De wettelijke rente over € 1.605,03 tot en met 26 mei 2021: € 346,62
e. De wettelijke rente over € 317,63 tot en met 26 mei 2021: € 71,20
f. De wettelijke rente over de hoofdsommen vanaf 26 mei 2021 tot de dag der algehele voldoening: P.M.
g. De proceskosten: P.M.
h. De nakosten inclusief de kosten voor de exequatur procedure: P.M.
Ter zitting heeft de eiser nog de navolgende toelichting gegeven.
Eiser heeft de verschuldigde BTW ondanks de toezegging nog niet ontvangen. De buitengerechtelijke kosten bestaan uit onderhandelingen om de facturen betaald te krijgen. Verweerder heeft inhoudelijk niets betwist dus ligt de vordering voor toewijzing gereed.
Standpunt van verweerder
Voor het standpunt van verweerder verwijzen de arbiters naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Er is geen discussie over de verschuldigdheid van de BTW. Verweerder is het niet eens met declaraties in zaken waarvoor geen opdracht is gegeven.
Behandeling van het geschil
Op 17 december 2021 heeft te Den Haag de mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden, bijgestaan door mevrouw mr. C.C.J. de Jong fungerend als plaatsvervangend secretaris.
Dit is geschied met digitale aanwezigheid van eiser. Verweerder was niet aanwezig. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen en hebben voorafgaand aangegeven geen bezwaar te hebben tegen deze vorm van digitale behandeling.
Eiser heeft ter zitting haar standpunt toegelicht.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overwegen de arbiters het volgende.
Dat verweerder – zoals deze stelt – geen overeenkomsten heeft gesloten met eiser, is door eiser onderbouwd met stukken weersproken. Uit die opdrachtbevestigingen komt – als niet door verweerder weersproken – naar voren dat eiser verweerder heeft geïnformeerd over de voorwaarden van zijn dienstverlening en daar uitvoering aan heeft gegeven alsmede een exemplaar van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden heeft bijgevoegd. Daarin wordt voorzien in arbitrage bij de commissie, alsmede geeft eiser het honorarium en kosten aan. Verweerder heeft tegen de opdrachtbevestigingen en facturen geen bezwaar gemaakt, en deze dus zonder protest behouden. Met betrekking tot de verschuldigde BTW is door verweerder meerdere malen een toezegging tot betaling gedaan, maar dit bedrag is zoals eiser heeft toegelicht ter zitting nog immer niet voldaan.
Gelet hierop kan verweerder naar het oordeel van de arbiters dan ook niet met succes volhouden dat er geen overeenkomsten zouden zijn met eiser in welk kader eiser in opdracht van verweerder werkzaamheden (ook) in die betreffende dossiers heeft verricht. De arbiters verwerpen dan ook dit verweer. Verweerder heeft – hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld – voorts nauwelijks inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vordering van eiser en met name niet, dan wel onvoldoende, weersproken dat de in rekening gebrachte werkzaamheden door de eiser zijn verricht en tegen het afgesproken tarief. Hetgeen eiser in rekening heeft gebracht komt de arbiters ook niet bovenmatig voor. Daarom ligt de vordering in beginsel dan ook voor toewijzing gereed. Dat er sprake zou zijn van hoofdelijke aansprakelijkheid komt de arbiters niet ongegrond voor.
De arbiters zullen verweerder dan ook veroordelen tot betaling aan eiser van de hoofdsom ten bedrage van € 4.892,11 inclusief BTW. Ook de gevorderde wettelijke handelsrente wijzen de arbiters toe nu haar is gebleken dat dit is overeengekomen. Deze rente zal – in redelijkheid – worden toegewezen vanaf 21 juni 2021, zijnde de dag van ontvangst van het verzoek bij de geschillencommissie tot aan de dag der algehele voldoening.
Van de overige door de eiser gevorderde kosten komen naar het oordeel van de arbiters in redelijkheid de buitengerechtelijke kosten per dossier (dus driemaal) tot een bedrag van € 150,– voor toewijzing in aanmerking. De nakosten inclusief de kosten voor de exequatur procedure wijst de commissie af, reeds omdat niet vaststaat dat deze kosten ook daadwerkelijk zullen moeten worden gemaakt.
De arbiters zullen voorts verweerder als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 181,50 van het door de Stichting Geschillencommissies voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt eiser geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens verweerder te hebben voldaan. De arbiters bepalen voorts dat het bedrag dat eiser ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt verweerder tot betaling van deze kosten aan eiser.
Beslissing
De arbiters:
• wijzen de vordering van [eiser] toe en veroordelen de vennootschap onder firma [verweerder 1], alsmede de beide vennoten, [verweerder 2] en [verweerder 3] hoofdelijk tot betaling, des de een betaalt de ander zal zijn gekweten, aan [eiser] van een bedrag van € 4.892,11 (inclusief BTW) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente berekend vanaf 21 juni 2021 tot en met de dag der voldoening. De betaling dient binnen een maand na verzending van dit vonnis plaats te vinden;
• veroordelen de vennootschap onder firma [verweerder 1], alsmede de beide vennoten, [verweerder 2] en [verweerder 3] hoofdelijk tot betaling, des de een betaalt de ander zal zijn gekweten, aan [eiser] van de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van in totaal € 450,–. De betaling dient binnen een maand na verzending van dit vonnis plaats te vinden;
• veroordelen de vennootschap onder firma [verweerder 1], alsmede de beide vennoten, [verweerder 2] en [verweerder 3] hoofdelijk tot betaling, des de een betaalt, de ander zal zijn gekweten, aan [eiser] van de kosten van deze arbitrage, welke worden begroot op € 181,50. De betaling dient binnen een maand na verzending van dit vonnis plaats te vinden;
• wijzen af het meer of anders gevorderde.
Dit arbitraal vonnis is gewezen te Den Haag op 24 januari 2022 en door de arbiters van de Geschillencommissie Advocatuur Zakelijk ondertekend.